Hoe gelukkig leven wij toch,
Zonder haat tussen de haters.
Omgeven door haatvolle mensen
Leven wij vrij van haat.
Hoe gelukkig leven wij toch,
Zonder kwelling tussen gekwelden.
Omgeven door gekwelde mensen
Leven wij vrij van kwelling.
Hoe gelukkig leven wij toch,
Zonder hebzucht tussen hebzuchtigen.
Omgeven door hebzuchtige mensen
Leven wij vrij van hebzucht.
Hoe gelukkig leven wij toch,
Wij die hier niets bezitten.
We zullen ons voeden met vreugde
Zoals de Stralende Goden dat doen.
Een overwinning leidt tot vijandigheid:
Want voor de verslagenen is er pijn.
Een vredig persoon leeft gelukkig:
Hij heeft overwinning en verlies verlaten.
Er is geen vuur gelijk passie,
Geen kwaad is gelijk aan haat.
Geen pijn is gelijk de groepen van bestaan.
Geen geluk is hoger dan vrede.
Honger is de ergste ziekte,
Het gevormde is het ergste leed.
Wie dit weet zoals het werkelijk is:
Voor hem is Nibbāna het grootste geluk.
Gezondheid is het hoogste bezit.
Tevredenheid de hoogste rijkdom.
Vertrouwen is de beste familie,
Nibbāna is het grootste geluk.
Wie de smaak geproefd heeft
Van kalmte en afzondering:
Vrij is hij, van leed en kwaad.
Hij drinkt de vreugde van Dhamma.
Goed is het om de Edelen te zien,
Hun gezelschap is immer gelukkig.
Als men dwazen niet gaat zien,
Zal men immer gelukkig zijn.
Want samen levend met de dwazen,
Treurt men gedurende een lange tijd;
Het samenzijn met dwazen doet pijn,
Net als het altijd tussen je vijanden zijn.
Met wijzen is het gelukkig te leven:
Gelijk verwanten die elkaar ontmoeten.
Volg die wijze daarom:
Die wijze man, die inzicht heeft en geleerd is,
Die Edel en geduldig is, en zijn plichten vervult.
Een man die aldus deugdzaam en intelligent is:
Volg hem, als de maan die haar sterrenpad volgt.
(ook vers 331 tot 333 gaan over geluk)
Volgend hoofdstuk: Het Geliefde