Waakzaamheid: het pad naar het Doodloze;
Nalatigheid: het pad naar de Dood.
De waakzamen sterven niet;
Nalatigen zijn alsof reeds dood.
Daar zij dit verschil onderscheiden,
Zij die waakzaam zijn en wijs,
Verheugen zij zich in waakzaamheid,
Verblijden zich daar, waar Edelen zijn.
Hun meditatie is continue,
Hun streven niet aflatend.
Die wijzen bereiken Nibbāna dan:
Vrijheid van hechten, onvergelijkbaar.
Wie onvermoeibaar en aandachtig is,
Zuiver en zorgvuldig handelend,
Rechtvaardig en zichzelf beheersend:
Die waakzame: zijn glorie groeit.
Door waakzaamheid en ijver,
Onthouding en zelfbeheersing,
Maakt de wijze voor zichzelf een eiland,
Welk geen vloed kan overstromen.
Toegevend aan nalatigheid:
Die dwaze, domme mensen.
Waakzaam zijn, is voor de wijze:
Een enorme rijkdom, die hij bewaakt.
Geef niet toe aan nalatigheid.
Wordt niet intiem met zintuiglijk genot.
Want heus, wie waakzaam mediteert,
Verkrijgt geluk in overvloed.
Wanneer een wijze nalatigheid
Met waakzaamheid verdrijft,
De toren van wijsheid beklimt:
Zorgeloos, ziet hij mensen met zorgen.
Die wijze is als op de top van een berg,
De dwazen in de vlakte beziend.
Waakzaam onder nalatigen:
Tussen slapenden is hij klaarwakker.
De wijze gaat voort als een razendsnel paard
Dat
een zwak paard dan achter zich laat.
Door waakzaamheid werd de god Indra
De meest voortreffelijke der godheden.
Waakzaamheid wordt immer geprijsd,
Nalatigheid immer vermaand.
De monnik die houdt van waakzaamheid,
Het gevaar in nalatigheid ziet,
Gaat voort als een vuur dat alles verbrand,
Zowel ketens grof als subtiel.
De monnik die houdt van waakzaamheid,
Die het gevaar in nalatigheid ziet:
Het is onmogelijk voor hem om nog terug te vallen,
Omdat hij dichtbij Nibbāna verkeert.