De meeste mensen weten wel dat de Boeddha over zekere magische krachten beschikte. Deze worden soms ook wel 'de bovennatuurlijke krachten' genoemd, of 'het verrichten van wonderen'.
Een soetra waarin de Boeddha in meer detail dan gewoonlijk over de bovennatuurlijke krachten sprak, is de Mahāsakuludāyi Sutta (MN 77). Daar spreekt hij met een asceet genaamd Udāyi, en nadat de Boeddha Udāyi onderwezen heeft over de beginselen van het spirituele leven, beëindigd hij zijn toespraak met een instructie over de zes bovennatuurlijke krachten:
Maar om de bovennatuurlijke krachten goed te kunnen plaatsen, eerst een kleine achtergrond:
Wanneer de Boeddha over de bovennatuurlijke krachten sprak, dan deed hij dat vaak pas nadat hij sprak over de manier waarop men deze krachten in zichzelf kan ontwikkelen. Zo bleef hij deze krachten als een praktische kunde onderwijzen, en niet als dingen die alleen een Boeddha kan doen — en niemand anders.
Ook zei de Boeddha dat men niet al deze krachten nodig heeft om werkelijk Gelukkig en Verlicht te zijn: alleen de hoogste (zesde) bovennatuurlijke kracht is daarvoor nodig, en veel van zijn discipelen beschikten over deze zesde en hoogste bovennatuurlijke kracht, zonder over de vijf lagere bovennatuurlijke krachten te beschikken. Maar zij waren bevrijd, en volgens de Boeddha was dat genoeg. De ‘Vrijheid van het Hart’ en de ‘Bevrijding door Wijsheid’ zijn volgens de Boeddha het allerhoogste wonder.
Sommige van zijn discipelen beschikten over enkele van de vijf lagere bovennatuurlijke krachten, maar niet over de zesde en hoogste. Die discipelen hadden het ware doel nog niet bereikt. Sommige van die monniken gebruikten hun magische krachten soms op een slechte manier: om aanzien en materieel gewin te behalen. Men kan zich voorstellen dat een monnik die over water kan lopen, daardoor veel aanzien zal genieten en veel giften zal ontvangen. Maar de Boeddha vond dit soort aanzien te oppervlakkig en niet getuigend van inhoudelijke waardering en respect, en daarom maakte de Boeddha een regel voor zijn monniken, die gebruik van de magische krachten voor aanzien en materieel gewin verbood. De monniken mochten hun bovennatuurlijke krachten niet zomaar vertonen aan iedereen, en zij mochten alleen maar aan hun mede-monniken vertellen welke krachten zij precies hadden; zij moesten daarover stil blijven wanneer zij met de normale lekenvolgelingen van de Boeddha praatten.
De bovennatuurlijke krachten hebben ook een groot gevaar: het gevaar van verwaandheid en eigendunk door zelfoverschatting. Dit overkwam de monnik Devadatta, een neef van de Boeddha, die door middel van diepe jhana-meditatie in het bezit kwam van enkele van de vijf lagere bovennatuurlijke krachten. Hij ging daardoor denken dat hij heel erg speciaal was, en dat hij eigenlijk de spiritueel leider van alle monniken zou moeten zijn. Hij probeerde de Boeddha een aantal keer te vermoorden, en discipelen van hem af te pakken. Uiteindelijk verloor Devadatta de bovennatuurlijke krachten die hij had doordat hij zich zo immoreel gedroeg, en toen hij stierf werd hij in een hel wedergeboren. De Boeddha sprak daarom dan ook wel eens minachtend en kleinerend over sommige magische krachten.
Maar de laatste drie bovennatuurlijke krachten (nummer 4, 5 en 6) prees hij immer, en hij zei dat iemand die deze drie krachten heeft behaald, de Drievoudige Kennis heeft behaald. Hij zei ook eens dat het grootste wonder het 'wonder van onderwijs' is.
Nu de achtergrond van de bovennatuurlijke krachten is behandeld, kunnen we de bovennatuurlijke krachten zelf bekijken, in de woorden van de Boeddha zoals die in de Mahāsakuludāyi Sutta staan:
31. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de diverse magische krachten kunnen uitoefenen: Zij vermenigvuldigen zich van één naar velen, en komen weer terug tot één. Zij verschijnen [ergens] en verdwijnen weer. Zij gaan ongehinderd door een omheining, een muur of een berg, alsof het lucht is. Zij duiken in de aarde en komen er weer uit op, alsof het water is. Zij lopen op water zonder naar beneden te zinken, alsof het aarde is. Zij vliegen, zittend met hun benen overelkaar, door de lucht als een vogel. Zij raken de zon en de maan, van grote macht en kracht, met hun handen aan en bevoelen ze. Zij oefenen tot in de [hemel van de] Brahma–wereld meesterschap over hun lichaam uit.
"Het is net als een bekwame pottenbakker of zijn knecht, die uit goed-voorbereidde klei elk aardewerk wat hij wil kan vervaardigen. Het is ook als een meester in ivoor-bewerking of zijn knecht, die uit goed-voorbereidde ivoor elk ivoren kunstwerk wat hij wil kan vervaardigen. En het is ook als een goudsmit of zijn knecht, die uit goed-voorbereid goud elk gouden kunstwerk wat hij wil kan vervaardigen.
"Zo ook, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd waarop zij de diverse magische krachten kunnen uitoefenen. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <255>
32. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met het element van het Hemels Oor, wat zuiver en bovenmenselijk is, zowel hemelse als menselijke geluiden horen, van ver weg en van dichtbij. Net als een krachtige trompetter zich makkelijk in alle richtingen laat horen; zo ook heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met het element van het Hemels Oor, wat zuiver en bovenmenselijk is, zowel hemelse als menselijke geluiden horen, van ver weg en van dichtbij. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <256>
33. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met hun geest de geest van andere wezens en andere personen kunnen waarnemen en begrijpen. Ze nemen een geest met verlangen waar als verlangend, en een geest zonder verlangen als niet verlangend. Ze nemen een kwade geest waar als kwaad, en een geest zonder kwaad als zonder kwaad. Ze nemen een geest onder invloed van waanideeën waar als onder invloed van waanideeën, en een geest niet onder invloed van waanideeën als niet onder invloed van waanideeën. Ze nemen een beperkte geest waar als beperkt en een verstrooide geest als verstrooid. Ze nemen een verheven geest waar als verheven en een inferieure geest als inferieur. Ze nemen een overtroffen geest waar als overtroffen en een onovertroffen geest als onovertroffen. Ze nemen een geconcentreerde geest waar als geconcentreerd en een ongeconcentreerde geest als ongeconcentreerd. Ze nemen een bevrijde geest waar als bevrijd en een onbevrijde geest als onbevrijd.
"Het is net als een jonge en jeugdige man of vrouw, die dol is op uiterlijke versiering, in een spiegel of een schaal water zou kijken, en aldus zou weten als er een plekje was: 'Er is een plekje', en aldus zou weten als er geen plekje was: 'Er is geen plekje.'
"Zo ook heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met hun geest de geest van andere wezens en andere personen kunnen waarnemen en begrijpen. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <257>
34. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij zich hun vele vorige levens kunnen herinneren, en wel op de volgende manier: één leven, twee levens, drie levens, vier levens, vijf levens, tien levens, twintig levens, dertig levens, veertig levens, vijftig levens, honderd levens, duizend levens, honderdduizend levens, vele wereldperioden van inkrimping, vele wereldperioden van expansie, vele wereldperioden van inkrimping en expansie: 'Ik was toen in díe plaats, en daar had ik díe naam, was lid van díe familie, en had díe sociale status. Ik at er dit soort eten, beleefde déze vormen van geluk en pijn, en werd zó oud. En nadat ik daarvandaan wegviel, werd ik dáar geboren. En daar had ik díe naam, was lid van díe familie, en had er díe sociale status. Ik at er dit soort eten, beleefde déze vormen van geluk en pijn, en werd zó oud. En nadat ik daarvandaan wegviel, werd ik hier wedergeboren.’ Aldus herinneren zij zich de bijzonderheden en details van vele vorige levens.
"Het is als een man die van zijn eigen dorp naar een ander dorp zou gaan, en daarna weer naar zijn eigen dorp zou terugkeren. Hij zou zich dat zo herinnneren: 'Ik ging van mijn dorp naar dat andere dorp. En daar stond ik zó, zat ik zó, sprak ik zó en bleef zó stil. En van dat andere dorp ging ik naar weer een ander dorp. En daar stond ik zó, zat ik zó, sprak ik zó en bleef zó stil. En toen keerde ik weer terug naar mijn eigen dorp.'
"Zo ook heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij zich hun vele vorige levens kunnen herinneren. En zij herinneren zich de bijzonderheden en details van vele vorige levens. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <258>
35. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met het Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziend is, kunnen waarnemen hoe wezens doodgaan en wedergeboren worden. Betreffende minderwaardige en superieure wezens, mooie en lelijke wezens, en gelukkige en ongelukkige wezens nemen zij waar hoe deze wezens naar gelang hun akties verder gaan: 'Deze waardige wezens waren voorzien van slecht lichamelijk gedrag, slecht verbaal gedrag en slecht mentaal gedrag. Ze bekritiseerden de heiligen en hielden verkeerde visies, en deze verkeerde visies kwamen tot uiting in hun handelen. Met de ondergang van het lichaam, na de dood, zijn zij onder ellendige en bedroevende omstandigheden in de onderwereld — een hel — wedergeboren. Maar déze waardige wezens waren voorzien van goed lichamelijk gedrag, goed taalgebruik en goed mentaal gedrag. Ze bekritiseerden de heiligen niet en hielden correctie visies, en deze correcte visies kwamen tot uiting in hun handelen. Met de ondergang van het lichaam, na de dood, zijn zij in een gelukkige, hemelse wereld wedergeboren.' Aldus nemen zij met het Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziend is, waar hoe wezens doodgaan en wedergeboren worden, en hoe deze wezens naar gelang hun daden verder gaan.
"Het is alsof er twee huizen zouden zijn met deuren. Een man met goed zicht die tussen die huizen staat, ziet dat mensen uit het ene huis vertrekken en het ander huis binnengaan. En hij bekijkt die mensen die zo heen en weer gaan.
"Zo ook heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met het Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziende is, kunnen waarnemen hoe wezens doodgaan en wedergeboren worden, en hoe deze wezens naar gelang hun akties verder gaan. En zij nemen met het Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziende is, waar hoe wezens doodgaan en wedergeboren worden, en hoe deze wezens naar gelang hun akties verder gaan. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin. <259>
36. "En verder, Udāyi, heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij de corrupties kunnen vernietigen, zodat zij zonder corrupties leven, met de ‘Vrijheid van het Hart’ en de ‘Bevrijding door Wijsheid’ behaald, doordat ze de Dhamma zelf gezien, volledig begrepen en verwezenlijkt hebben.
"Het is net als een meer in een gebergte, met helder, onvertroebeld en kalm water. Een man met goed zich die daar op de oever staat, zou dan schelpen en kiezelstenen zien, en scholen vissen die rondzwemmen of stil hangen. Hij zou als volgt kunnen denken: 'Er is hier dit meer met helder, onvertroebeld en kalm water, en er zijn deze schelpen en kiezelstenen, en scholen vissen die rondzwemmen of stil hangen.'
"Zo ook heb ik aan mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij de corrupties kunnen vernietigen, zodat zij zonder corrupties leven, met de ‘Vrijheid van het Hart’ en de ‘Bevrijding door Wijsheid’ behaald, doordat ze de Dhamma zelf gezien, volledig begrepen en verwezenlijkt hebben. En zo hebben veel van mijn discipelen de perfectie van directe kennis bereikt, en zij verblijven daarin.
In de soetras komen veel gevallen voor waarin de Boeddha met goden spreekt en hun de Dhamma onderwijst (zie bijvoorbeeld de Mangala Sutta en de Rohitassa Sutta). Ook verhalen over de vorige levens van de Boeddha en andere personen komen redelijk vaak voor, en hetzelfde geldt voor gevallen waarin de Boeddha het Hemels Oor gebruikt (zie bijvoorbeeld de Magandiya Sutta), of de geest van andere mensen waarneemt (zie bijvoorbeeld de Mahavacchagotta Sutta). Het wonder dat misschien wel het meeste voorkomt in de soetras is het allerhoogste wonder: het wonder van de vernietiging van de mentale corrupties (zie weer de Mahavacchagotta Sutta). De meer 'magische' van de bovennatuurlijke krachten (nummer 1) gebruikte de Boeddha echter slechts zeer sporadisch, zodat mensen niet alleen op de magische truukjes zouden letten en daardoor de leringen over ethiek, meditatie en wijsheid over het hoofd zouden zien.
Een voorbeeld van een geval waarin de Boeddha magische wonderkrachten wél gebruikte is het verhaal van Angulimala (zie de Angulimala Sutta). Angulimala was een seriemoordenaar die de Boeddha wilde vermoorden, waarna de Boeddha zijn magische krachten gebruikte om Aṅgulimāla van het slechte pad van misdaad en geweld af te helpen. Angulimala werd vervolgens monnik en later een heilige. Het relevante gedeelte van het verhaal begint wanneer Aṅgulimāla de Boeddha aan ziet komen lopen:
4. En de bandiet Aṅgulimāla zag de Gezegende van verre aankomen, en dacht: "Het is opzienbarend, het is verbazingwekkend! Groepen van tien man, twintig man, dertig man, veertig man en vijftig man zijn langs deze weg gegaan, en zelfs zij vielen in mijn handen. En toch komt deze monnik alleen en zonder metgezel hierheen, alsof hij zich een weg baant. Zou ik dan die monnik eens het leven ontnemen?" En toen pakte de bandiet Aṅgulimāla zijn zwaard en schild, bond zijn boog en pijlkoker om [zijn bovenlijf], en rende de Gezegende op korte afstand achterna.
5. En toen verrichtte de Gezegende zo'n prestatie van magische kracht, dat de bandiet Aṅgulimāla, zo hard lopend als hij kon, niet in staat was de Gezegende, die op een normaal tempo liep, in te halen. En toen dacht de bandiet Aṅgulimāla het volgende: "Het is wonderbaarlijk, het is verbazingwekkend! Voorheen haalde ik rennende olifanten in en pakte ze vast, ik haalde rennende paarden in en pakte ze vast, ik haalde rijdende rijtuigen in en pakte ze vast, ik haalde rennende herten in en pakte ze vast; maar toch kan ik nu deze monnik die op een normaal tempo loopt niet inhalen, ook al ren ik zo hard als ik kan!" En hij stond stil en zei tegen de Gezegende: "Stop, monnik, stop!"
"Ik ben al gestopt, Aṅgulimāla. Stop jij ook eens!"
En toen dacht de bandiet Aṅgulimāla het volgende: "Die monniken, zonen van de Sakyas, spreken de waarheid, handhaven de waarheid. Maar deze monnik zegt, terwijl hij loopt: 'Ik ben al gestopt, Aṅgulimāla. Stop jij ook eens!' Zal ik hem dan eens [daarover] ondervragen?" <349>
6. En toen sprak de bandiet Aṅgulimāla de Gezegende in vers toe:
Deze zes bovennatuurlijke krachten spreken eigenlijk wel voor zich, en de Boeddha onderwees dat wie het juiste pad beloopt, zelf deze krachten kan bereiken. Maar pas op voor eigendunk en verwaandheid: iemand die magische krachten heeft kan daardoor op een aanvankelijk subtiele manier naar het slechte pad neigen, en dan leiden zijn magische krachten uiteindelijk tot zijn eigen ondergang, net als bij Devadatta. Wie innerlijk zuiver is kan, net als de Boeddha bij Aṅgulimāla, zijn magische en bovennatuurlijke krachten gebruiken om andere mensen op het pad der goedheid te brengen.
Voor meer informatie, lees de rest van de Mahāsakuludāyi Sutta eens door, en neem een kijkje in de soetras over meditatie en de rest van de soetras op www.suttas.net.