<185> 1-2. Aldus heb ik gehoord. De Gezegende verbleef eens in de Hal met het Puntdak, in het Grote Bos nabij Vesāli. En de rondzwervende asceet Vacchagotta verbleef toen in het Witte Mangoboom Park van de rondzwervende asceten.
3. En toen, in de ochtend, kleedde de Gezegende zich aan, nam zijn schaal en overkleed, en ging Vesāli binnen voor aalmoesgiften. En de volgende gedachte kwam in hem op: “Het is eigenlijk nog te vroeg om rond te lopen voor aalmoesgiften in Vesāli. Als ik nu eens naar het Witte Mangoboom Park van de rondzwervende asceten zou gaan, naar de rondzwervende asceet Vacchagotta?”
4. En toen ging de Gezegende naar het Witte Mangoboom Park van de rondzwervende asceten, naar de rondzwervende asceet Vacchagotta. Vacchagotta zag de Gezegende van verre aankomen, en zei tegen hem: “Komt U, Gezegende! Weest U welkom, Gezegende! Het is lang geleden dat U de gelegenheid nam om hier te komen. Gaat U zitten, Gezegende, deze zitplaats is gereed gemaakt voor U.” En de Gezegende ging zitten op de voorbereidde zitplaats. Daarna nam Vacchagotta een inferieure zetel en ging zitten terzijde van de Gezegende. Zo gezeten zei Vacchagotta het volgende:
5. “Eerwaarde, ik heb het volgende gehoord: ‘De monnik Gotama weet en ziet alles, en beweert aldus dat zijn kennis en visie compleet is: “Of ik nu loop of stilsta, slaap of wakker ben — kennis en visie zijn altijd en continue aanwezig in mij.”’ Diegenen die dit zeggen, Eerwaarde, geven die een juiste voorstelling van uw woorden? Zijn dit geen valse beschuldigingen? Geven zij een uitleg die in overeenstemming met de waarheid is, zodat er geen conclusies uit getrokken kunnen worden die te bekritiseren en afkeurenswaardig zijn?”
“Zij die zo spreken, Vacchagotta, geven geen juiste voorstelling van mijn woorden. Ze beschuldigen mij met valsheden en vertellen leugens.” <186>
6. “Hoe dan, Gezegende, moeten wij antwoorden zodat we een juiste voorstelling van uw woorden geven, en U niet valselijk beschuldigen? Zodat onze uitleg in overeenstemming met de waarheid is, en er geen conclusies uit getrokken kunnen worden die te bekritiseren en afkeurenswaardig zijn?”
“Vacchagotta, als je zou zeggen ‘De monnik Gotama beschikt over de Drievoudige Kennis’, dan geef je een juiste voorstelling van mijn woorden, en beschuldig je mij niet valselijk. Je uitleg is dan in overeenstemming met de waarheid, en er kunnen geen conclusies uit getrokken worden die te bekritiseren en afkeurenswaardig zijn.”
7. “Want voor zover ik dat wil, kan ik me vele vorige levens herinneren, en wel op de volgende manier: één leven, twee levens, drie levens, vier levens, vijf levens, tien levens, twintig levens, dertig levens, veertig levens, vijftig levens, honderd levens, duizend levens, honderdduizend levens, vele wereldperioden van inkrimping, vele wereldperioden van expansie, vele wereldperioden van inkrimping en expansie: ‘Ik was toen in díe plaats, en daar had ik díe naam, was lid van díe familie, en had díe sociale status. Ik at er dit soort eten, beleefde déze vormen van geluk en pijn, en werd zó oud. En nadat ik daarvandaan wegviel, werd ik dáar geboren. En daar had ik díe naam, was lid van díe familie, en had er díe sociale status. Ik at er dit soort eten, beleefde déze vormen van geluk en pijn, en werd zó oud. En nadat ik daarvandaan wegviel, werd ik hier wedergeboren.’ Aldus herinner ik me de bijzonderheden en details van vele vorige levens.
8. “En voor zover ik dat wil, zie ik met mijn Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziende is, hoe wezens doodgaan en wedergeboren worden. Betreffende minderwaardige en superieure wezens, mooie en lelijke wezens, en gelukkige en ongelukkige wezens, zie ik hoe deze wezens naar gelang hun daden verder gaan: ‘Deze waardige wezens waren voorzien van slecht lichamelijk gedrag, slecht verbaal gedrag en slecht mentaal gedrag. Ze bekritiseerden de heiligen en hielden verkeerde visies, en deze verkeerde visies kwamen tot uiting in hun handelen. Met de ondergang van het lichaam, na de dood, zijn zij onder ellendige en bedroevende omstandigheden in de onderwereld — een hel — wedergeboren. Maar déze waardige wezens waren voorzien van goed lichamelijk gedrag, goed taalgebruik en goed mentaal gedrag. Ze bekritiseerden de heiligen niet en hielden correctie visies, en deze correcte visies kwamen tot uiting in hun handelen. Met de ondergang van het lichaam, na de dood, zijn zij in een gelukkige, hemelse wereld wedergeboren.’ Aldus zie ik met mijn Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziende is, hoe deze wezens doodgaan en wedergeboren worden.
9. “En in mij zijn de corrupties vernietigd; ik leef zonder corrupties, met de ‘Vrijheid van het Hart’ en de ‘Bevrijding door Wijsheid’ behaald, doordat ik de Dhamma zelf gezien, volledig begrepen en verwezenlijkt heb.”
10. “Dus als je zou zeggen ‘De monnik Gotama beschikt over de Drievoudige Kennis’, dan geef je een juiste voorstelling van mijn woorden, en beschuldig je mij niet valselijk. Je uitleg is dan in overeenstemming met de waarheid, en er kunnen geen conclusies uit getrokken worden die te bekritiseren en afkeurenswaardig zijn.”
11. Toen dit gezegd was, zei de rondzwervende asceet Vacchagotta tegen de Gezegende: “Eerwaarde Gotama, was er ooit een huishouder die zonder de keten van het huishouderschap op te geven, met de ondergang van het lichaam een einde aan het lijden had gemaakt?”
“Nee, Vacchagotta, er was nog nooit een huishouder die zonder de keten van het huishouderschap op te geven, met de ondergang van het lichaam een einde aan het lijden had gemaakt.”
12. “Eerwaarde Gotama, was er ooit een huishouder die zonder de keten van het huishouderschap op te geven, na de ondergang van het lichaam naar de hemel ging?”
“Ja, Vacchagotta, en er waren niet slechts honderd, tweehonderd, driehonderd, vierhonderd of vijfhonderd, maar veel meer huishouders die zonder de keten van het huishouderschap op te geven, na de ondergang van het lichaam naar de hemel gingen.”
13. “Eerwaarde Gotama, was er ooit een asceet van de Orde van de Ajīvakas die met de ondergang van het lichaam een einde aan het lijden had gemaakt?”
“Nee, Vacchagotta, er was nog nooit een asceet van de Orde van de Ajīvakas die met de ondergang van het lichaam een einde aan het lijden had gemaakt.”
14. “Eerwaarde Gotama, was er ooit een asceet van de Orde van de Ajīvakas die na de ondergang van het lichaam naar de hemel ging?”
“Vacchagotta, wanneer ik terugkijk naar de afgelopen eenennegentig wereldperioden, herinner ik me slechts één asceet van de Orde van de Ajīvakas die na de ondergang van het lichaam naar de hemel ging. En die asceet bevestigde dat het morele aspect van een aktie of daad belangrijk is en gevolgen heeft.”
15. “Als dat zo is, Eerwaarde Gotama, dan is er geen enkele volgeling van die religieuze doctrine die naar de hemel gaat!”
“Juist, Vacchagotta. Er is geen enkele volgeling van die religieuze doctrine die naar de hemel gaat.”
Zo sprak de Gezegende. En de rondzwervende asceet Vacchagotta was tevreden en verheugd met de woorden van de Gezegende.