<105> 1. Aldus heb ik gehoord. De Gezegende verbleef eens in het marktstadje genaamd Kammāsadhamma, in het Land van de Kurus. En daar sprak de Gezegende de monniken als volgt toe: "Monniken!"
"Eerwaarde," antwoordden de monniken. De Gezegende zei dit: <106>
2. "Monniken, dit is het directe pad voor de zuivering van wezens, voor het te boven komen van verdriet en treuren, voor het verdwijnen van pijn en droefheid, voor het verkrijgen van de juiste wijze, voor het verwerkelijken van Nibbāna, namelijk: de vier vestigingen van aandacht.
3. "Welke vier? Hier beschouwt een monnik in het lichaam het lichaam, en leeft aldus ijverig, oplettend en aandachtig, met begeerte voor en verdriet over de wereld verwijderd. Hij beschouwt in gevoelens gevoelens, en leeft aldus ijverig, oplettend en aandachtig, met begeerte voor en verdriet over de wereld verwijderd. Hij beschouwt in de geest de geest, en leeft aldus ijverig, oplettend en aandachtig, met begeerte voor en verdriet over de wereld verwijderd. Hij beschouwt in mentale objecten mentale objecten, en leeft aldus ijverig, oplettend en aandachtig, met begeerte voor en verdriet over de wereld verwijderd. <107>
4. "En hoe, monniken, leeft een monnik, in het lichaam het lichaam beschouwend?(1)
"Hier, monniken, is een monnik naar een bos, de voet van een boom of een lege hut gegaan. Hij gaat zitten met zijn benen over elkaar, zet zijn bovenlichaam recht overeind, en heeft zijn aandacht voor zich gevestigd. En hij ademt aandachtig in, en ademt aandachtig uit.
"Wanneer hij lang inademt, weet hij: 'Ik adem lang in.' Wanneer hij lang uitademt, weet hij: 'Ik adem lang uit.' Wanneer hij kort inademt, weet hij: 'Ik adem kort in.' Wanneer hij kort uitademt, weet hij: 'Ik adem kort uit.' Hij traint [zichzelf]: 'Het gehele lichaam ervarend, zal ik inademen.' Hij traint [zichzelf]: 'Het gehele lichaam ervarend, zal ik uitademen.' Hij traint [zichzelf]: 'De lichamelijke formaties kalmerend, zal ik inademen.' Hij traint [zichzelf]: 'De lichamelijke formaties kalmerend, zal ik uitademen.'
"Monniken, het is te vergelijken met een vaardige bediener van een draaibank of zijn leerling, die wanneer hij een lange draai geeft, weet: 'Ik geef een lange draai,' en wanneer hij een korte draai geeft, weet: 'Ik geef een korte draai.'
Zo ook, monniken, wanneer een monnik lang inademt, weet hij: 'Ik adem lang in.' Wanneer hij lang uitademt, weet hij: 'Ik adem lang uit.' Wanneer hij kort inademt, weet hij: 'Ik adem kort in.' Wanneer hij kort uitademt, weet hij: 'Ik adem kort uit.' Hij traint [zichzelf]: 'Het gehele lichaam ervarend, zal ik inademen.' Hij traint [zichzelf]: 'Het gehele lichaam ervarend, zal ik uitademen.' Hij traint [zichzelf]: 'De lichamelijke formaties kalmerend, zal ik inademen.' Hij traint [zichzelf]: 'De lichamelijke formaties kalmerend, zal ik uitademen.'
5. "En zo leeft hij inwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of inwendig én uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is een lichaam,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in het lichaam het lichaam beschouwend.(2) <108>
6. "En verder, monniken, als een monnik loopt, weet hij: 'Ik loop.' Als hij staat, weet hij: 'Ik sta.' Als hij zit, weet hij: 'Ik zit.' Als hij ligt, weet hij: 'Ik lig.' Wat voor houding zijn lichaam dan ook aanneemt, hij is zich daarvan bewust.
7. "En zo leeft hij inwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of inwendig én uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is een lichaam,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in het lichaam het lichaam beschouwend. <109>
8. "En verder, monniken, handelt een monnik volledig oplettend wanneer hij vooruit gaat of terugkeert. En al voor zich en naast zich kijkend handelt hij volledig oplettend. Zijn ledematen buigend en strekkend handelt hij volledig oplettend. Zijn overkleed, schaal en bovenkleed dragend handelt hij volledig oplettend. Etend, drinkend, kauwend en proevend handelt hij volledig oplettend. Poepend en plassend handelt hij volledig oplettend. Lopend, staand, zittend, slapend, wakker, sprekend of stil zijnd, handelt hij volledig oplettend.
9. "En zo leeft hij inwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of inwendig én uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is een lichaam,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in het lichaam het lichaam beschouwend. <110>
10. "En verder, monniken, beziet een monnik dit lichaam vanaf de voetzolen naar boven, en vanaf het hoofdhaar naar beneden, omgrensd door de huid en gevuld met vele soorten vuiligheid, op de volgende manier: 'Dit lichaam bestaat uit hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, vlees, pezen, botten, beenmerg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, darmvlies, onverteerd voedsel, poep, gal, slijm, pus, bloed, zweet, vet, tranen, huidsmeer, speeksel, snot, gewrichtsolie en urine.'
"Monniken, het is te vergelijken met een zak met openingen aan beide uiteinden, en gevuld met vele soorten granen: bruine rijst, rode rijst, bonen, erwten, sesamzaad en witte rijst. En dan zou een man met goed zicht die zak openmaken en het als volgt beschouwen: 'Dit is bruine rijst, dit is rode rijst, dit zijn bonen, dit zijn erwten, dit is sesamzaad, dit is witte rijst.'
"Zo ook, monniken, beziet een monnik dit lichaam vanaf de voetzolen naar boven, en vanaf het hoofdhaar naar beneden, omgrensd door de huid en gevuld met vele soorten vuiligheid, op de volgende manier: 'Dit lichaam bestaat uit hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, vlees, pezen, botten, beenmerg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, darmvlies, onverteerd voedsel, poep, gal, slijm, pus, bloed, zweet, vet, tranen, huidsmeer, speeksel, snot, gewrichtsolie en urine.'
11. "En zo leeft hij inwendig
in het lichaam het lichaam beschouwend, of uitwendig
in het lichaam het lichaam beschouwend, of inwendig
én uitwendig
in het lichaam het lichaam beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is een lichaam,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik
in het lichaam het lichaam beschouwend. <111>
12. "En verder, monniken, beschouwt een monnik dit lichaam, in welke positie of houding het dan ook verkeert, als bestaand uit elementen: 'In dit lichaam zijn er het aarde–element, het water–element, het hitte–element en het lucht–element.'
"Monniken, het is te vergelijken met een vaardig slachter of zijn leerling die een koe geslacht zou hebben en aan een kruising van vier hoofdwegen gezeten zou zijn, met die koe in stukken gesneden.
"Zo ook, monniken, beschouwt een monnik dit lichaam, in welke positie of houding het dan ook verkeert, als bestaand uit elementen: 'In dit lichaam zijn er het aarde–element, het water–element, het hitte–element en het lucht–element.'
13. "En zo leeft hij inwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of inwendig én uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is een lichaam,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in het lichaam het lichaam beschouwend. <112>
14. "En verder, monniken, alsof een monnik een lichaam zou zien dat op een crematieterrein achtergelaten is en reeds een, twee of drie dagen dood is, opgezwollen, paarsblauw, en etter afscheidend — hij vergelijkt zijn eigen lichaam daarmee: 'Dit lichaam is van diezelfde aard; dit lichaam zal ook zo zijn; dit lichaam kan daar niet aan ontkomen.'
15. "En zo leeft hij inwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of inwendig én uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is een lichaam,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in het lichaam het lichaam beschouwend.
16. "En verder, monniken, alsof een monnik een lichaam zou zien dat op een crematieterrein achtergelaten is, en aangevreten wordt door kraaien, haviken, gieren, honden, jakhalzen of andere soorten wezens — hij vergelijkt zijn eigen lichaam daarmee: 'Dit lichaam is van diezelfde aard; dit lichaam zal ook zo zijn; dit lichaam kan daar niet aan ontkomen.'
17. "En zo leeft hij inwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of inwendig én uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is een lichaam,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in het lichaam het lichaam beschouwend.
18–22. "En verder, monniken, alsof een monnik een lichaam zou zien dat op een crematieterrein achtergelaten is: een skelet met vlees en bloed, door pezen bij elkaar gehouden... een skelet zonder vlees en besmeerd met bloed, door pezen bij elkaar gehouden... een skelet zonder vlees en bloed, door pezen bij elkaar gehouden... — hij vergelijkt zijn eigen lichaam daarmee: 'Dit lichaam is van diezelfde aard; dit lichaam zal ook zo zijn; dit lichaam kan daar niet aan ontkomen.'
23. "En zo leeft hij inwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of inwendig én uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is een lichaam,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in het lichaam het lichaam beschouwend.
24. "En verder, monniken, alsof een monnik een lichaam zou zien dat op een crematieterrein achtergelaten is: botten die niet bij elkaar gehouden worden, in alle richtingen verspreid — hier een handbotje, daar een voetbotje, hier een enkelbotje, daar een scheenbeen, hier een dijbeen, daar een heupbeen, hier een rib, daar een ruggenwervel, hier een borstbeen, daar een schouderblad, hier een halswervel, daar een kaakbeen, hier een tandbeen, daar de schedel — hij vergelijkt zijn eigen lichaam daarmee: 'Dit lichaam is van diezelfde aard; dit lichaam zal ook zo zijn; dit lichaam kan daar niet aan ontkomen.'
25. "En zo leeft hij inwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of inwendig én uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is een lichaam,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in het lichaam het lichaam beschouwend.
26–30. "En verder, monniken, alsof een monnik een lichaam zou zien dat op een crematieterrein achtergelaten is, gebleekte botten die de kleur van schelpen hebben... opgehoopte botten, een jaar of drie of vier oud... verrotte botten, tot poeder vergaan — hij vergelijkt zijn eigen lichaam daarmee: 'Dit lichaam is van diezelfde aard; dit lichaam zal ook zo zijn; dit lichaam kan daar niet aan ontkomen.'
31 "En zo leeft hij inwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend, of inwendig én uitwendig in het lichaam het lichaam beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in het lichaam beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is een lichaam,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in het lichaam het lichaam beschouwend. <113>
32. "En hoe, monniken, leeft een monnik, in gevoelens gevoelens beschouwend?
"Hier, monniken, wanneer een monnik een aangenaam gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een aangenaam gevoel.' Wanneer hij een pijnlijk gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een pijnlijk gevoel.' Wanneer hij een niet–aangenaam–noch–pijnlijk gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een niet–aangenaam–noch–pijnlijk gevoel.' Wanneer hij een aangenaam lichamelijk gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een aangenaam lichamelijk gevoel.' Wanneer hij een aangenaam spiritueel gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een aangenaam spiritueel gevoel.' Wanneer hij een pijnlijk lichamelijk gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een pijnlijk lichamelijk gevoel.' Wanneer hij een pijnlijk spiritueel gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een pijnlijk spiritueel gevoel.' Wanneer hij een niet–aangenaam–noch–pijnlijk lichamelijk gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een niet–aangenaam–noch–pijnlijk lichamelijk gevoel.' Wanneer hij een niet–aangenaam–noch–pijnlijk spiritueel gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een niet–aangenaam–noch–pijnlijk spiritueel gevoel.'
33 "En zo leeft hij inwendig in gevoelens gevoelens beschouwend, of uitwendig in gevoelens gevoelens beschouwend, of inwendig én uitwendig in gevoelens gevoelens beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in gevoelens beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in gevoelens beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in gevoelens beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is gevoel,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in gevoelens gevoelens beschouwend. <114>
34. "En hoe, monniken, leeft een monnik, in de geest de geest beschouwend?
"Hier, monniken, wanneer de geest verlangend is, weet een monnik: 'De geest is verlangend'. Wanneer de geest niet verlangend is, weet hij: 'De geest is niet verlangend'. Wanneer de geest kwaad is, weet hij: 'De geest is kwaad'. Wanneer de geest niet kwaad is, weet hij: 'De geest is niet kwaad'. Wanneer de geest onder invloed van waanideeën is, weet hij: 'De geest is onder invloed van waanideeën'. Wanneer de geest niet onder invloed van waanideeën is, weet hij: 'De geest is niet onder invloed van waanideeën'.
Wanneer de geest beperkt is, weet hij: 'De geest is beperkt'. Wanneer de geest verstrooid is, weet hij: 'De geest is verstrooid'.(3) Wanneer de geest verheven is, weet hij: 'De geest is verheven'. Wanneer de geest inferieur is, weet hij: 'De geest is inferieur'. Wanneer de geest overtroffen is, weet hij: 'De geest is overtroffen'. Wanneer de geest onovertroffen is, weet hij: 'De geest is onovertroffen'. Wanneer de geest geconcentreerd is, weet hij: 'De geest is geconcentreerd'. Wanneer de geest ongeconcentreerd is, weet hij: 'De geest is ongeconcentreerd'. Wanneer de geest bevrijd is, weet hij: 'De geest is bevrijd'. Wanneer de geest onbevrijd is, weet hij: 'De geest is onbevrijd'.
35. "En zo leeft hij inwendig in de geest de geest beschouwend, of uitwendig in de geest de geest beschouwend, of inwendig én uitwendig in de geest de geest beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in de geest beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in de geest beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in de geest beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er is [de] geest,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in de geest de geest beschouwend. <115>
36. "En hoe, monniken, leeft een monnik, in mentale objecten mentale objecten beschouwend?(4)
"Hier, monniken, leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend, betreffende de vijf hindernissen. En hoe leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend, betreffende de vijf hindernissen?
"Hier, monniken, wanneer sensueel verlangen in hem aanwezig is, weet een monnik: 'Sensueel verlangen is aanwezig in mij'. Wanneer sensueel verlangen niet in hem aanwezig is, weet een monnik: 'Sensueel verlangen is niet aanwezig in mij'. En hij weet hoe nog niet ontstane sensueel verlangen tot ontstaan komt, en hij weet hoe ontstane sensueel verlangen verlaten wordt, en hij weet hoe verlaten sensueel verlangen niet tot toekomstig ontstaan komt.
"Wanneer kwade wil in hem aanwezig is, weet hij: 'Kwade wil is aanwezig in mij'. Wanneer kwade wil niet in hem aanwezig is, weet hij: 'Kwade wil is niet aanwezig in mij'. En hij weet hoe nog niet ontstane kwade wil tot ontstaan komt, en hij weet hoe ontstane kwade wil verlaten wordt, en hij weet hoe verlaten kwade wil niet tot toekomstig ontstaan komt.
"Wanneer luiheid en slaperigheid in hem aanwezig zijn, weet hij: 'Luiheid en slaperigheid zijn aanwezig in mij'. Wanneer luiheid en slaperigheid niet in hem aanwezig zijn, weet hij: 'Luiheid en slaperigheid zijn niet aanwezig in mij'. En hij weet hoe nog niet ontstane luiheid en slaperigheid tot ontstaan komen, en hij weet hoe ontstane luiheid en slaperigheid verlaten worden, en hij weet hoe verlaten luiheid en slaperigheid niet tot toekomstig ontstaan komen.
"Wanneer ongerustheid en agitatie in hem aanwezig zijn, weet hij: 'Ongerustheid en agitatie zijn aanwezig in mij'. Wanneer ongerustheid en agitatie niet in hem aanwezig zijn, weet hij: 'Ongerustheid en agitatie zijn niet aanwezig in mij'. En hij weet hoe nog niet ontstane ongerustheid en agitatie tot ontstaan komen, en hij weet hoe ontstane ongerustheid en agitatie verlaten worden, en hij weet hoe verlaten ongerustheid en agitatie niet tot toekomstig ontstaan komen.
"Wanneer twijfel in hem aanwezig is, weet hij: 'Twijfel is aanwezig in mij'. Wanneer twijfel niet in hem aanwezig is, weet hij: 'Twijfel is niet aanwezig in mij'. En hij weet hoe nog niet ontstane twijfel tot ontstaan komt, en hij weet hoe ontstane twijfel verlaten wordt, en hij weet hoe verlaten twijfel niet tot toekomstig ontstaan komt.
37. "En zo leeft hij inwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of inwendig én uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in mentale objecten beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er zijn mentale objecten,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend. <116>
38. "En verder, monniken, leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend, betreffende de vijf groepen waar men aan hecht. En hoe leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend, betreffende de vijf groepen waar men aan hecht?
"Hier, monniken, weet een monnik: 'Aldus is fysieke vorm, aldus het ontstaan van fysieke vorm, aldus het verdwijnen van fysieke vorm. Aldus zijn gevoelens, aldus het ontstaan van gevoelens, aldus het verdwijnen van gevoelens. Aldus zijn percepties, aldus het ontstaan van percepties, aldus het verdwijnen van percepties. Aldus zijn vormingen, aldus het ontstaan van vormingen, aldus het verdwijnen van vormingen. Aldus is bewustzijn, aldus het ontstaan van bewustzijn, aldus het verdwijnen van bewustzijn.'
39. "En zo leeft hij inwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of inwendig én uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in mentale objecten beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er zijn mentale objecten,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend. <117>
40. "En verder, monniken, leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend, betreffende de zes innerlijke en uiterlijke zintuigen. En hoe leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend, betreffende de zes innerlijke en uiterlijke zintuigen?
"Hier, monniken, kent een monnik het oog, hij kent vormen, en hij kent de ketens die gebaseerd op deze beide ontstaan.(5) Hij weet hoe een nog niet ontstane keten tot ontstaan komt, hij weet hoe een ontstane keten verlaten wordt, en hij weet hoe een verlaten keten niet tot toekomstig ontstaan komt.
"Hij kent het oog, hij kent vormen, en hij kent de ketens die gebaseerd op deze beide ontstaan. Hij weet hoe een nog niet ontstane keten tot ontstaan komt, hij weet hoe een ontstane keten verlaten wordt, en hij weet hoe een verlaten keten niet tot toekomstig ontstaan komt.
"Hij kent de neus, hij kent geuren, en hij kent de ketens die gebaseerd op deze beide ontstaan. Hij weet hoe een nog niet ontstane keten tot ontstaan komt, hij weet hoe een ontstane keten verlaten wordt, en hij weet hoe een verlaten keten niet tot toekomstig ontstaan komt.
"Hij kent de tong, hij kent smaken, en hij kent de ketens die gebaseerd op deze beide ontstaan. Hij weet hoe een nog niet ontstane keten tot ontstaan komt, hij weet hoe een ontstane keten verlaten wordt, en hij weet hoe een verlaten keten niet tot toekomstig ontstaan komt.
"Hij kent het lichaam, hij kent tastbare voorwerpen, en hij kent de ketens die gebaseerd op deze beide ontstaan. Hij weet hoe een nog niet ontstane keten tot ontstaan komt, hij weet hoe een ontstane keten verlaten wordt, en hij weet hoe een verlaten keten niet tot toekomstig ontstaan komt.
"Hij kent de geest, hij kent mentale objecten, en hij kent de ketens die gebaseerd op deze beide ontstaan. Hij weet hoe een nog niet ontstane keten tot ontstaan komt, hij weet hoe een ontstane keten verlaten wordt, en hij weet hoe een verlaten keten niet tot toekomstig ontstaan komt.
"Hij kent het oog, hij kent vormen, en hij kent de ketens die gebaseerd op deze beide ontstaan. Hij weet hoe een nog niet ontstane keten tot ontstaan komt, hij weet hoe een ontstane keten verlaten wordt, en hij weet hoe een verlaten keten niet tot toekomstig ontstaan komt.
41. "En zo leeft hij inwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of inwendig én uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in mentale objecten beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er zijn mentale objecten,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend. <118>
42. "En verder, monniken, leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend, betreffende de zeven faktoren van verlichting. En hoe leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend, betreffende de zeven faktoren van verlichting?
"Hier, monniken, wanneer de aandachtigheidsfaktor van verlichting in hem aanwezig is, weet een monnik: 'De aandachtigheidsfaktor van verlichting is aanwezig in mij'. Wanneer de aandachtigheidsfaktor van verlichting niet in hem aanwezig is, weet een monnik: 'De aandachtigheidsfaktor van verlichting is niet aanwezig in mij'. En hij weet hoe de nog niet ontstane aandachtigheidsfaktor van verlichting tot ontstaan komt, en hij weet hoe de ontstane aandachtigheidsfaktor van verlichting door ontwikkeling tot vervulling komt.
"Hier, monniken, wanneer de waarheidsonderzoeksfaktor... inspanningsfaktor, vreugde–faktor, kalmte–faktor, concentratie–faktor, gelijkmoedigheidsfaktor van verlichting in hem aanwezig is, weet een monnik: 'De gelijkmoedigheidsfaktor van verlichting is aanwezig in mij'. Wanneer de gelijkmoedigheidsfaktor van verlichting niet in hem aanwezig is, weet een monnik: 'De gelijkmoedigheidsfaktor van verlichting is niet aanwezig in mij'. En hij weet hoe de nog niet ontstane gelijkmoedigheidsfaktor van verlichting tot ontstaan komt, en hij weet hoe de ontstane gelijkmoedigheidsfaktor van verlichting door ontwikkeling tot vervulling komt.
43. "En zo leeft hij inwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of inwendig én uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in mentale objecten beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er zijn mentale objecten,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend. <119>
44. "En verder, monniken, leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend, betreffende de Vier Edele Waarheden. En hoe leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend, betreffende de Vier Edele Waarheden?
"Hier, monniken, weet een monnik zoals het werkelijk is: 'Dit is lijden.' Hij weet zoals het werkelijk is: 'Dit is de oorsprong van het lijden.' Hij weet zoals het werkelijk is: 'Dit is het einde van het lijden.' Hij weet zoals het werkelijk is: 'Dit is de weg naar het einde van het lijden.' <136>
45. "En zo leeft hij inwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of inwendig én uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van 'tot–stand–komen' in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van 'ten–einde–komen' in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van 'tot–stand–komen' en 'ten–einde–komen' in mentale objecten beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: 'Er zijn mentale objecten,' in die mate dat dat nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend. <137>
46. "Monniken, voor wie die deze vier vestigingen van aandacht gedurende zeven jaar op deze manier zou ontwikkelen, zijn er twee resultaten die verwacht kunnen worden: perfecte kennis in het hier–en–nu, of 'niet terugkeren' indien men nog aan bestaan hecht.
"Maar laat die zeven jaar maar zitten, monniken. Voor wie die deze vier vestigingen van aandacht gedurende zes jaar... vijf jaar, vier jaar, drie jaar, twee jaar, een jaar op deze manier zou ontwikkelen: voor hem zijn er twee resultaten die verwacht kunnen worden: perfecte kennis in het hier–en–nu, of 'niet terugkeren' indien men nog aan bestaan hecht.
"Maar laat dat ene jaar maar zitten, monniken. Iemand die deze vier vestigingen van aandacht gedurende zeven maanden... zes maanden, vijf maanden, vier maanden, drie maanden, twee maanden, een maand, een halve maand op deze manier zou ontwikkelen: voor hem zijn er twee resultaten die verwacht kunnen worden: perfecte kennis in het hier–en–nu, of 'niet terugkeren' indien men nog aan bestaan hecht.
"Maar laat die halve maand maar zitten, monniken. Iemand die deze vier vestigingen van aandacht gedurende zeven dagen op deze manier zou ontwikkelen: voor hem zijn er twee resultaten die verwacht kunnen worden: perfecte kennis in het hier–en–nu, of 'niet terugkeren' indien men nog aan bestaan hecht.(6) <138>
47. "En daarom werd dit zo gezegd, hierover werd dit gezegd: 'Monniken, dit is het directe pad voor de zuivering van wezens, voor het te boven komen van verdriet en treuren, voor het verdwijnen van pijn en droefheid, voor het verkrijgen van de juiste wijze, voor het verwerkelijken van Nibbāna, namelijk: de vier vestigingen van aandacht.'"
Zo sprak de Gezegende. En de monniken waren tevreden en verheugd met de woorden van de Gezegende.
1. De twee Chinese vertalingen verschillen in het aantal oefeningen waaruit de beschouwing van het lichaam bestaat: de versie van de Ekottarika Āgama heeft vier oefeningen; de versie van de Madhyama Āgama heeft er elf. De oefeningen die in alle versies overeenkomen zijn de oefeningen over de lichaamsdelen (IV), de elementen (V), en het beschouwen van een lijk in verschillende stages van desintegratie (VI). De Pali versie en de versie van de Madhyama Āgama bevatten verder allebei de oefeningen over aandachtig ademhalen (I), de lichaamshoudingen (II), en oplettend handelen (III). De beschrijvingen van deze zes oefeningen in de verschillende versies komen in grote mate overeen.
De extra oefening in de versie van de Ekottarika Āgama betreft het beschouwen van de verschillende soorten (vieze) vloeistoffen die het lichaam uitscheidt zoals urine, pus, speeksel, etcetera. De extra oefeningen in de versie van de Madhyama Āgama zijn vijf in getal, waarvan er echter slechts 1 betrekking heeft op het lichaam: het beschouwen van de ervaring van het lichaam terwijl men in een jhāna [meditatie] verblijft, (zoals in MN 119). De andere vier gaan niet over het lichaam, al hebben ze wel met meditatie te maken (twee ervan komen bijvoorbeeld voor in MN 20 als methode 1 en 5).
2. De Chinese vertaling van de soetra in de Ekottarika Āgama vermeld hier ook dat doordat hij onafhankelijk leeft, de monnik geluk ervaart, niet toelaat dat wereldse percepties in hem opkomen, vrij van angst is, en uiteindelijk Nibbana zal verwerkelijken. Deze toevoeging vindt ook plaats in alle andere oefeningen, waar deze paragraaf telkens weer herhaald wordt.
3. De Chinese vertaling van de soetra in de Ekottarika Āgama heeft hier: Wanneer de geest beperkt is, weet hij: 'De geest is beperkt'. Wanneer de geest niet beperkt is, weet hij: 'De geest is niet beperkt.' Wanneer de geest verstrooid is, weet hij: 'De geest is verstrooid'. Wanneer de geest niet verstrooid is, weet hij: 'De geest is niet verstrooid'. Dit past beter in het patroon van deze paragraaf.
4. De Chinese vertalingen hebben hier geen behandeling van de vijf groepen waar men aan hecht, en ook niet van de Vier Edele Waarheden. De Chinese vertaling van de soetra in de Madhyama Āgama bevat een behandeling van de zes zintuigen, terwijl de Chinese vertaling van de Ekottarika Āgama geen behandeling van de zes zintuigen bevat. Daar ook een oud boek van de Abhidhamma (de Vibhanga) betreffende de beschouwing van mentale objecten slechts vermeld dat de zeven faktoren van verlichting en de vijf hindernissen in de Satipaṭṭhāna Sutta staan, en de Vier Edele Waarheden, de zes zintuigen, en de vijf groepen waar men aan hecht daarbij niet vermeld, is het mogelijk dat deze laatste drie onderwerpen niet in de oorspronkelijke versie van de Satipaṭṭhāna Sutta voorkwamen. Meer informatie hierover kan men lezen in het boek 'A History of Mindfulness' (online pdf), door Sujato Bhikkhu.
De Chinese vertaling van soetra in de Ekottarika Āgama vermeld ook dat het beschouwen van het ontstaan en verdwijnen van de jhanas tot de beschouwing van mentale objecten hoort.
5. De Chinese vertaling van de soetra in de Madhyama Āgama vermeld dat het oog en vormen oorzaken zijn die bijdragen aan het ontstaan van ketens. Het vermeld niet dat een monnik het oog en vormen kent: slechts van de ketens die ontstaan afhankelijk van het oog en vormen wordt gezegd dat een monnik ze kent.
6. De Chinese vertaling van de soetra in de Mahyama Āgama meld dat men deze resultaten ook al na slechts een dag en nacht kan bereiken. De Chinese vertaling van de soetra in de Ekottara Āgama vermeld hier niets over wat men kan bereiken, of na hoelang men dat kan bereiken.
--------------------------------------------------------------------------------------------