MN 80: Vekhanassa Sutta

De Sutta over Vekhanassa

<278> 1-2. Aldus heb ik gehoord. De Gezegende verbleef eens in Anāthapiṇḍika’s Bosklooster, in het Bos van Prins Jeta nabij Sāvatthī. En de rondzwervende asceet Vekhanassa kwam toen naar de Gezegende. Nadat Vekhanassa bij de Gezegende aangekomen was, wisselden zij vriendelijke beleefdheden uit, waarna Vekhanassa terzijde van de Gezegende ging staan.

De Hoogste Schoonheid

Zo staand deed Vekhanassa de volgende uitspraak: “Dit is de hoogste schoonheid; dit is de hoogste schoonheid!”

“Maar, Kaccāna, waarom zeg je dat: ‘Dit is de hoogste schoonheid; dit is de hoogste schoonheid'? En wat is dan die hoogste schoonheid?”

“Eerwaarde Gotama, de hoogste schoonheid is die schoonheid die niet overtroffen wordt door een hogere of meer verheven schoonheid.”

“Maar, Kaccāna, wat is dan die schoonheid die niet overtroffen wordt door een hogere of meer verheven schoonheid?”

“Eerwaarde Gotama, het is de schoonheid die niet overtroffen wordt door een hogere of meer verheven schoonheid.”

3. “Je kunt zo nog een lange tijd doorgang, Kaccāna: ‘Eerwaarde Gotama, de hoogste schoonheid is die schoonheid die niet overtroffen wordt door een hogere of meer verheven schoonheid,’ zonder uit te leggen wat die schoonheid dan is.

De Gelijkenis van het Mooiste Meisje van het Land

“Het is, Kaccāna, alsof een man het volgende zou zeggen: ‘Ik heb verliefd op haar: zij die het mooiste meisje van het land is.’ En sommigen zouden hem vragen: ‘Beste man, dat mooiste meisje van het land waar jij verliefd op bent, weet jij tot welke kaste zij behoort? Behoort zij tot de kaste van krijgers, priesters, handelaren of werkers?’ Hij zou daarop ‘Nee’ beantwoorden.

“En dan zouden hem vragen: ‘Beste man, dat mooiste meisje van het land waar jij verliefd op bent, weet jij haar naam en tot welke familie zij behoort?’ Hij zou daarop ‘Nee’ beantwoorden.

“En dan zouden hem vragen: ‘Beste man, dat mooiste meisje van het land waar jij verliefd op bent, weet jij of zij lang, kort, of van gemiddelde lengte is?’ Hij zou daarop ‘Nee’ beantwoorden.

“En dan zouden hem vragen: ‘Beste man, dat mooiste meisje van het land waar jij verliefd op bent, weet jij of zij donker, licht of geelachtig van huiskleur is?’ Hij zou daarop ‘Nee’ beantwoorden.

“En dan zouden hem vragen: ‘Beste man, dat mooiste meisje van het land waar jij verliefd op bent, weet jij in welk dorp, marktstadje of stad zij woont?’ Hij zou daarop ‘Nee’ beantwoorden.

“En dan zouden hem vragen: ‘Beste man, ben jij dan verliefd op een meisje dat je niet kent en nog nooit hebt gezien?’ Hij zou daarop ‘Ja’ beantwoorden.

“Wat denk je, Kaccāna, spreekt die man dan geen onzin?”

“Zeker, Eerwaarde Gotama, die man spreekt dan onzin.”

“Op dezelfde manier, Kaccāna, zeg jij; ‘Eerwaarde, de hoogste schoonheid is die schoonheid die niet overtroffen wordt door een hogere of meer verheven schoonheid,’ zonder uit te leggen wat die schoonheid dan is.”

De Gelijkenissen van de Edelsteen en de Gloeiworm

4. “Het is, Eerwaarde Gotama, net zoals een smaragden edelsteen, prachtig, van de beste kwaliteit, perfect achtzijdig geslepen, en liggend op een geel kussen, schijnt, straalt en schittert; zo ook is de schoonheid van de ziel die na de dood gezond verder leeft.” <279>

5. “Wat denk je, Kaccāna? Wanneer je deze prachtige smaragden edelsteen vergelijkt met een gloeiworm in de diepe duisternis van de nacht, welke van deze twee straalt dan een schoonheid uit die meer briljant en verheven is?”

“De gloeiworm in de diepe duisternis van de nacht, Eerwaarde Gotama.”

6. “Wat denk je, Kaccāna? Wanneer je deze gloeiworm in de diepe duisternis van de nacht vergelijkt met een olielamp in de diepe duisternis van de nacht, welke van deze twee straalt dan een schoonheid uit die meer briljant en verheven is?”

“De olielamp in de diepe duisternis van de nacht, Eerwaarde Gotama.”

7. “Wat denk je, Kaccāna? Wanneer je deze olielamp in de diepe duisternis van de nacht vergelijkt met een groot vuur in de diepe duisternis van de nacht, welke van deze twee straalt dan een schoonheid uit die meer briljant en verheven is?”

“Het grote vuur in de diepe duisternis van de nacht, Eerwaarde Gotama.”

8. “Wat denk je, Kaccāna? Wanneer je dit groot vuur in de diepe duisternis van de nacht vergelijkt met de ochtendster tijdens de ochtenschemering in een heldere hemel zonder wolken, welke van deze twee straalt dan een schoonheid uit die meer briljant en verheven is?”

“De ochtendster tijdens de ochtenschemering in een heldere hemel zonder wolken, Eerwaarde Gotama.”

9. “Wat denk je, Kaccāna? Wanneer je de ochtendster tijdens de ochtenschemering in een heldere hemel zonder wolken vergelijkt met de volle maan in het midden van de nacht in een heldere hemel zonder wolken, welke van deze twee straalt dan een schoonheid uit die meer briljant en verheven is?”

“De volle maan in het midden van de nacht in een heldere hemel zonder wolken, Eerwaarde Gotama.”

10. “Wat denk je, Kaccāna? Wanneer je de volle maan in het midden van de nacht in een heldere hemel zonder wolken vergelijkt met de zon tijdens het middaguur in een heldere hemel zonder wolken gedurende de laatste maand van de regentijd, welke van deze twee straalt dan een schoonheid uit die meer briljant en verheven is?”

“De zon tijdens het middaguur in een heldere hemel zonder wolken gedurende de laatste maand van de regentijd, Eerwaarde Gotama.”

11. “Hierbuiten, Kaccāna, ken ik nog heel veel goden die de straling van de zon en de maan overtreffen. Maar zelfs daarover zeg ik niet: ‘die schoonheid is de schoonheid die niet overtroffen wordt door een hogere of meer verheven schoonheid.’ Maar jij, Kaccāna, zegt over een schoonheid die geringer is dan die van een gloeiworm, dat het de schoonheid is die niet overtroffen wordt door een hogere of meer verheven schoonheid, zonder uit te leggen wat die schoonheid dan is. <280>

Sensueel Geluk

12. “Kaccāna, er zijn vijf soorten sensueel genot. Welke vijf? [1] Vormen waargenomen door het oog, die aangenaam, prettig en dierbaar zijn, verwant met sensueel genot en verleidelijk. [2] Geuren waargenomen door de neus, die aangenaam, prettig en dierbaar zijn, verwant met sensueel genot en verleidelijk. [3] Smaken waargenomen door de tong, die aangenaam, prettig en dierbaar zijn, verwant met sensueel genot en verleidelijk. [4] Tastbare voorwerpen waargenomen door het lichaam, die aangenaam, prettig en dierbaar zijn, verwant met sensueel genot en verleidelijk. [5] Ideeën waargenomen door de geest, die aangenaam, prettig en dierbaar zijn, verwant met sensueel genot en verleidelijk. Dat zijn vijf soorten sensueel genot.

13. “Omdat, Kaccāna, deze vijf soorten sensueel genot het ontstaan van geluk en blijheid veroorzaken, noemt men ze ‘sensueel geluk.’ Zo komt sensueel geluk door sensuele objecten tot stand. En wanneer men aangename sensuele objecten met onaangename sensuele objecten vergelijkt, lijken aangename sensuele objecten het hoogste geluk te verschaffen.”(1)

14. “Geweldig, Eerwaarde Gotama! Prachtig, Eerwaarde Gotama! Hoe goed dát uitgesproken is door de Eerwaarde Gotama: ‘Zo komt sensueel geluk door sensualiteit tot stand. En wanneer men aangename sensuele objecten met onaangename sensuele objecten vergelijkt, lijken aangename sensuele objecten het hoogste geluk te verschaffen.’”

“Maar, Kaccāna, daar jij een andere visie, een ander geloof, en andere voorkeuren, praktijken en leraren hebt, is het moeilijk voor jou om te begrijpen wat [precies] sensuele objecten zijn, wat sensueel geluk is, en wat het hoogste geluk is.

“Maar monniken die Arahants zijn, zonder corrupties, geperfectioneerd, met hun taken volbracht, hun last neergelegd en geluk behaald, en die zonder de ketens van wedergeboorte zijn, perfect begrip hebben en bevrijd zijn: zíj weten wat sensuele objecten zijn, wat sensueel geluk is, en wat het hoogste geluk is.” <281>

De Boze Reactie van Vekhanassa

15. Toen dit gezegd was, was de rondzwervende asceet Vekhanassa beledigd en boos, en hij schold de Gezegende uit, sprak hem tegen en verachtte hem als volgt: “De monnik Gotama komt in het verderf terecht!” En daarna sprak hij als volgt tegen de Gezegende: “Dus er zijn hier tóch enkele monniken en priesters die, het verleden noch de toekomst kennend, het volgende beweren: ‘Geboorte is ten einde, het religieuze leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is geen verdere toestand van bestaan.’ Wat zij zeggen blijkt belachelijk, nietszeggend, leeg en ongegrond.”

Antwoord van de Boeddha

16. “Wanneer monniken en priesters, het verleden noch de toekomst kennend, het volgende beweren: ‘Geboorte is ten einde, het religieuze leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is geen verdere toestand van bestaan.’ dan dient men ze te zeggen het verleden het verleden te laten, en de toekomst de toekomst te laten.(2)

“Maar, Kaccāna, laat het verleden het verleden, en laat de toekomst de toekomst. Laat een wijs man [bij me] komen, die eerlijk, oprecht en integer is, en ook al herinnert hij zich geen enkel vorig leven, ik zal hem toch de Dhamma onderwijzen. Indien hij de instructie volgt, zal hij spoedig zelf weten en zien: ‘Waarlijk, zo komt er echte bevrijding van de keten van onwetendheid.’

“Het is, Kaccāna, als een baby die aan de ledematen en de nek met vijf stukken touw vastgebonden is. Maar doordat hij opgroeit en in zijn vermogens meer volwassen wordt, komt hij later los van die ketens. Hij weet dan dat hij vrij is, en hij heeft geen ketens meer. En het kan zijn dat hij zich later wel goed herinnert dat hij bevrijd werd, maar niet de tijd daarvoor, toen hij nog vastgebonden was.(3)

“Laat zo ook, Kaccāna, een wijs man komen, die eerlijk, oprecht en integer is, en ook al herinnert hij zich geen enkel vorig leven, ik zal hem toch de Dhamma onderwijzen. Indien hij de instructie volgt, zal hij spoedig zelf weten en zien: ‘Waarlijk, zo komt er echte bevrijding van de keten van onwetendheid.’(4)

"En stel, Kaccāna, dat er een olielamp brandt, afhankelijk van olie en een lont. En een man zou er niet van tijd tot tijd olie bijgieten en zou ook de lont niet bijstellen. En dan, door het opgaan van de reeds aanwezige brandstof en doordat er niets aan toegevoegd wordt, gaat die olielamp uit door gebrek aan brandstof.

“Laat zo ook, Kaccāna, een wijs man komen, die eerlijk, oprecht en integer is, en ook al herinnert hij zich geen enkel vorig leven, ik zal hem toch de Dhamma onderwijzen. Indien hij de instructie volgt, zal hij spoedig zelf weten en zien: ‘Waarlijk, zo komt er echte bevrijding van de keten van onwetendheid.’

“Stel, Kaccāna, dat er een groot vuur brandt van tien ladingen hout, of twintig ladingen hout, of dertig ladingen hout, of veertig ladingen hout. En een man zou er niet van tijd tot tijd droog gras op gooien, en ook geen droge koeienmest of droog hout. En dan, door het opgaan van de reeds aanwezige brandstof en doordat er niets aan toegevoegd wordt, gaat dat grote vuur uit door gebrek aan brandstof.

“Laat zo ook, Kaccāna, een wijs man komen, die eerlijk, oprecht en integer is, en ook al herinnert hij zich geen enkel vorig leven, ik zal hem toch de Dhamma onderwijzen. Indien hij de instructie volgt, zal hij spoedig zelf weten en zien: ‘Waarlijk, zo komt er echte bevrijding van de keten van onwetendheid.’

Vekhanassa ziet de Dhamma

17. En in de rondzwervende asceet Kaccāna verscheen de vlekkeloze en brandschone Visie van de Dhamma: “Wat ook maar de eigenschap van ‘tot-stand-gekomen’ bezit, al dat heeft ook de eigenschap van ‘ten-einde-komen.’” En de rondzwervende asceet Kaccāna zag de Dhamma, bereikte de Dhamma, kende de Dhamma, en doorgrondde de Dhamma. Hij maakte een einde aan onzekerheid en was zonder twijfel, en verkreeg zelfvertrouwen in de leer van de leraar, zonder hierin nog van anderen afhankelijk te zijn.

18. En toen zei hij tegen de Gezegende: “Geweldig, Eerwaarde Gotama! Prachtig, Eerwaarde Gotama! Het is net alsof U dat wat gevallen was weer overeind zet, alsof U dat wat verborgen was weer openbaart, alsof U de weg wijst aan iemand die verdwaald was, alsof U een licht schijnt in de duisternis, zodat zij die ogen hebben dingen kunnen zien. Zo heeft U op verschillende manieren de Dhamma uitgelegd. En ik neem toevlucht tot de Eerwaarde Gotama en de Dhamma en de Sangha.

19. “En ik zou graag het weggaan in thuisloosheid willen ontvangen van de Eerwaarde Gotama, en ook de hogere inwijding.” En toen ontving de rondzwervende asceet Kaccāna het weggaan in thuisloosheid van de Gezegende, en hij ontving de hogere inwijding.

20. En niet lang daarna bereikte de Eerwaarde Vekhanassa, alert, vol ijver en vastberaden, en alleen en in afzondering levend, het onovertroffen doel waarvoor zonen van goede families terecht het huiselijk leven verlaten en wegtrekken in thuisloosheid. Hij bereikte de perfectie van het religieuze leven en zag de Dhamma, en hij begreep en verwezenlijkte haar volledig. Hij besefte: “Geboorte is ten einde, het religieuze leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is geen verdere toestand van bestaan.” En de Eerwaarde Vekhanassa werd een van de Arahants.

Noten:

1. De Chinese vertalingen melden dat de Boeddha in §12 ook een onderscheid maakte tussen aangename sensuele objecten en onaangename sensuele objecten. §13 meld dan volgens de Chinese vertalingen dat wanneer men deze twee soorten sensuele objecten met elkaar vergelijkt, aangename sensuele objecten het hoogste geluk lijken te verschaffen. De Pali versie van §13 is anders: daar verhaalt de Boeddha in cryptische termen over de piek in sensueel genot — waar sensueel genot het toppunt bereikt — wat volgens de commentariele geschriften een verwijzing is naar Nibbāna. De Chinese vertalingen zijn hier gehanteerd omdat de beschrijving in de Pali versie niet overeenkomt met de andere suttas. De Chinese vertalingen komen wel overeen. In §14 is de uitdrukking ‘het hoogtepunt van sensueel genot’ (van de Pali versie) vervangen door ‘het hoogste geluk,’ in overeenstemming met de Chinese vertalingen.

2. Het laatste gedeelte van deze zin is in de Pali versie niet consistent met de leer van de Boeddha zoals die in andere suttas gepresenteerd wordt. Uit de Pali versie kan de indruk ontstaan dat de Boeddha het met Vekhanassa eens was, en dat mensen die het verleden (een verwijzing naar het herinneren van vorige levens) en de toekomst (een verwijzing naar het Hemels Oog) niet kennen, Verlichting niet zouden kunnen bereiken. De Chinese vertalingen zijn hier wel consistent (het verleden het verleden laten...). De vertaling van dat gedeelte van de zin volgt de Chinese vertalingen.

3. Deze laatste zin komt niet voor in de Pali versie.

4. In de Pali versie uit Vekhanassa vervolgens zijn waardering van deze lering van de Boeddha, en wordt een lekenvolgeling, en dat is het einde van de sutta volgens de Pali versie. Volgens de Chinese vertalingen echter geeft de Boeddha eerst nog twee andere gelijkenissen: de gelijkenis van het uitgaan van een groot vuur (zie SN 12:52) en de gelijkenis van het uitgaan van een olielamp (zie SN 12:53). Na het horen van deze gelijkenissen en de bijbehorende lering ziet Vekhanassa de Dhamma, en wordt een Sotapanna. Hij uit zijn waardering van deze lering en wordt vervolgens Boeddhistisch monnik en een Arahant. In deze vertaling wordt de Pāli versie niet gevolgd daar de laatste zin ervan (dat Vekhanassa een leek werd) onlogisch en hoogstwaarschijnlijk fout is. De Chinese vertaling geeft een goed alternatief. De tekst die volgt is gebaseerd op de Chinese vertalingen. Meer informatie over de Chinese vertaling staat in het artikel The Vekhanassa sutta and its Madhyama-agama Parallel door Analayo (verschenen in Journal of the Centre for Buddhist Studies, Sri Lanka, 2007).



vertaald door Dhammajoti - © 2008     |     Installeer het Gentium font