<206> 1. Aldus heb ik gehoord. De Gezegende verbleef eens in Anāthapiṇḍika’s Bosklooster, in het Bos van Prins Jeta nabij Sāvatthī. En daar sprak de Gezegende de monniken als volgt toe: "Monniken!"
"Eerwaarde," antwoordden de monniken. De Gezegende zei dit:
2. "Monniken, voor mijn Verlichting, toen ik een nog onontwaakte Bodhisatta was, had ik deze gedachte: 'Laat ik nu mijn gedachten eens onderverdelen in twee soorten.' En toen, monniken, zette ik aan de ene kant gedachten van sensueel verlangen, kwaadwillende gedachten, en gewelddadige gedachten. En aan de andere kant zette ik gedachten van afstand doen, goedwillende gedachten, en geweldloze gedachten. <207>
3. "En, monniken, terwijl ik zo waakzaam, ijverig en resoluut leefde, ontstond er een gedachte van sensueel verlangen in me. Ik begreep aldus: 'Deze gedachte van sensueel verlangen is in me ontstaan. Dit leidt tot kwelling van mezelf, tot kwelling van anderen, tot kwelling van beiden; het verhindert wijsheid, gaat samen met verdriet, en leidt niet tot Nibbāna.'
En wanneer ik overwoog dat 'het leidt tot kwelling van mezelf,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het leidt tot kwelling van anderen,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het leidt tot kwelling van beiden,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het verhindert wijsheid,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het gaat samen met verdriet,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het leidt niet tot Nibbāna,' verdween die gedachte. Telkens wanneer een gedachte van sensueel verlangen in me ontstond, verliet ik het, verwijderde ik het, en maakte ik er een einde aan. <208>
4. "En, monniken, terwijl ik zo waakzaam, ijverig en resoluut leefde, ontstond er een kwaadwillende gedachte in me. Ik begreep aldus: 'Deze kwaadwillende gedachte is in me ontstaan. Dit leidt tot kwelling van mezelf, tot kwelling van anderen, tot kwelling van beiden; het verhindert wijsheid, gaat samen met verdriet, en leidt niet tot Nibbāna.'
En wanneer ik overwoog dat 'het leidt tot kwelling van mezelf,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het leidt tot kwelling van anderen,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het leidt tot kwelling van beiden,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het verhindert wijsheid,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het gaat samen met verdriet,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het leidt niet tot Nibbāna,' verdween die gedachte. Telkens wanneer een kwaadwillende gedachte in me ontstond, verliet ik het, verwijderde ik het, en maakte ik er een einde aan.
5. "En, monniken, terwijl ik zo waakzaam, ijverig en resoluut leefde, ontstond er een gewelddadige gedachte in me. Ik begreep aldus: 'Deze gewelddadige gedachte is in me ontstaan. Dit leidt tot kwelling van mezelf, tot kwelling van anderen, tot kwelling van beiden; het verhindert wijsheid, gaat samen met verdriet, en leidt niet tot Nibbāna.'
"En wanneer ik overwoog dat 'het leidt tot kwelling van mezelf,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het leidt tot kwelling van anderen,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het leidt tot kwelling van beiden,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het verhindert wijsheid,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het gaat samen met verdriet,' verdween die gedachte. Wanneer ik overwoog dat 'het leidt niet tot Nibbāna,' verdween die gedachte. Telkens wanneer een gewelddadige gedachte in me ontstond, verliet ik het, verwijderde ik het, en maakte ik er een einde aan.
7. "Monniken, het is te vergelijken met een koeienherder die in de laatste maand van het regenseizoen, na de regen, tijdens de oogsttijd, zijn koeien zou hoeden. Hij zou zijn koeien met een stok aan de ene of de andere kant tikken en porren, en ze beteugelen en in toom houden. En waarom? Omdat die koeienherder ziet dat [als hij dat niet doet] hij daardoor bestraft, in de gevangenis gezet, beboet of berispt kan worden. Zo ook, monniken, zag ik in onheilzame staten gevaar en nadeel, verloedering en onzuiverheid. En ik zag in heilzame staten het voordeel van loslaten en de associatie met zuivering.(1) <209>
6. "Monniken, de geest van een monnik zal neigen naar die dingen die hij vaak overpijnst, waar hij vaak over nadenkt. Als een monnik vaak zou verzinken in gedachten van sensueel verlangen en aldus zou denken, dan heeft hij gedachten van afstand doen verlaten en gedachten van sensueel verlangen gecultiveerd. Zijn geest is dan geneigd naar gedachten van sensueel verlangen.
"Als een monnik vaak zou verzinken in kwaadwillende gedachten en aldus zou denken, dan heeft hij goedwillende gedachten verlaten en kwaadwillende gedachten gecultiveerd. Zijn geest is dan geneigd naar kwaadwillende gedachten.
"Als een monnik vaak zou verzinken in gewelddadige gedachten en aldus zou denken, dan heeft hij geweldloze gedachten verlaten en gewelddadige gedachten gecultiveerd. Zijn geest is dan geneigd naar gewelddadige gedachten.
8. "En, monniken, terwijl ik zo waakzaam, ijverig en resoluut leefde, ontstond er een gedachte van afstand doen in me. Ik begreep aldus: 'Deze gedachte van afstand doen is in me ontstaan. Dit leidt niet tot kwelling van mezelf, niet tot kwelling van anderen, niet tot kwelling van beiden; het bevordert wijsheid, gaat samen met vrij zijn van verdriet, en leidt tot Nibbāna. Als ik de gehele nacht in deze gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zie ik niets te vrezen dat daaruit voort kan komen. Als ik de gehele dag in deze gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zie ik niets te vrezen dat daaruit voort kan komen. Als ik de gehele dag en nacht in deze gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zie ik niets te vrezen dat daaruit voort kan komen. Maar als ik overmatig in die gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zou mijn lichaam vermoeid raken. Met een vermoeid lichaam raakt de geest verstoord. Als de geest verstoord is, is zij ver verwijderd van concentratie.' En dus, monniken, bracht ik mijn geest tot innerlijk evenwicht en tot rust, en maakte haar eenpuntig en geconcentreerd. En waarom? Zodat mijn geest niet verstoord zou zijn. <210>
9. "En, monniken, terwijl ik zo waakzaam, ijverig en resoluut leefde, ontstond er een goedwillende gedachte in me. Ik begreep aldus: 'Deze goedwillende gedachte is in me ontstaan. Dit leidt niet tot kwelling van mezelf, niet tot kwelling van anderen, niet tot kwelling van beiden; het bevordert wijsheid, gaat samen met vrij zijn van verdriet, en leidt tot Nibbāna. Als ik de gehele nacht in deze gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zie ik niets te vrezen dat daaruit voort kan komen. Als ik de gehele dag in deze gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zie ik niets te vrezen dat daaruit voort kan komen. Als ik de gehele dag en nacht in deze gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zie ik niets te vrezen dat daaruit voort kan komen. Maar als ik overmatig in die gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zou mijn lichaam vermoeid raken. Met een vermoeid lichaam raakt de geest verstoord. Als de geest verstoord is, is zij ver verwijderd van concentratie.' En dus, monniken, bracht ik mijn geest tot innerlijk evenwicht en tot rust, en maakte haar eenpuntig en geconcentreerd. En waarom? Zodat mijn geest niet verstoord zou zijn.
10. "En, monniken, terwijl ik zo waakzaam, ijverig en resoluut leefde, ontstond er een geweldloze gedachte in me. Ik begreep aldus: 'Deze geweldloze gedachte is in me ontstaan. Dit leidt niet tot kwelling van mezelf, niet tot kwelling van anderen, niet tot kwelling van beiden; het bevordert wijsheid, gaat samen met vrij zijn van verdriet, en leidt tot Nibbāna. Als ik de gehele nacht in deze gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zie ik niets te vrezen dat daaruit voort kan komen. Als ik de gehele dag in deze gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zie ik niets te vrezen dat daaruit voort kan komen. Als ik de gehele dag en nacht in deze gedachten zou verzinken en erover na zou denken, zie ik niets te vrezen dat daaruit voort kan komen. Maar als ik overmatig in die gedachte zou verzinken en erover na zou denken, zou mijn lichaam vermoeid raken. Met een vermoeid lichaam raakt de geest verstoord. Als de geest verstoord is, is zij ver verwijderd van concentratie.' En dus, monniken, bracht ik mijn geest tot innerlijk evenwicht en tot rust, en maakte haar eenpuntig en geconcentreerd. En waarom? Zodat mijn geest niet verstoord zou zijn.
12. "Monniken, het is te vergelijken met een koeienherder die in de laatste maand van het hete seizoen, wanneer de gehele oogst in het dorp gebracht is, zijn koeien zou hoeden. Hij zou dan, gezeten onder een boom of op een open plek, slechts op hoeven te letten dat de koeien aanwezig zijn. Zo ook, monniken, hoefde ik slechts op te letten dat die mentale staten aanwezig waren.(2) <211>
11. "Monniken, de geest van een monnik zal neigen naar die dingen die hij vaak overpijnst, waar hij vaak over nadenkt. Als een monnik vaak zou verzinken in gedachten van afstand doen en aldus zou denken, dan heeft hij gedachten van sensueel verlangen verlaten en gedachten van afstand doen gecultiveerd. Zijn geest is dan geneigd naar gedachten van afstand doen.
"Als een monnik vaak zou verzinken in goedwillende gedachten en aldus zou denken, dan heeft hij kwaadwillende gedachten verlaten en goedwillende gedachten gecultiveerd. Zijn geest is dan geneigd naar goedwillende gedachten.
"Als een monnik vaak zou verzinken in geweldloze gedachten en aldus zou denken, dan heeft hij gewelddadige gedachten verlaten en geweldloze gedachten gecultiveerd. Zijn geest is dan geneigd naar geweldloze gedachten.
13. "Niet aflatende energie kwam in mij op, en heldere aandacht was aanwezig. Het lichaam was kalm en rustig, en de geest was geconcentreerd en eenpuntig.
14. "En afgezonderd van sensueel genot, afgezonderd van onheilzame mentale staten, ging ik [het meditatiestadium van] de eerste jhāna binnen en verbleef daar vergezeld van sturend en beschouwend overwegen, met vreugde en geluk die uit afzondering geboren waren.
15. “En met het stillen van sturend en beschouwend overwegen, ging ik [het meditatiestadium van] de tweede jhāna binnen en verbleef daar met een innerlijk rustige geest die op één punt gericht was, zonder sturend en beschouwend denken, met vreugde en geluk die uit concentratie geboren waren.
16. “En met het verdwijnen van vreugde, verbleef ik in gelijkmoedigheid. Ik was aandachtig en oplettend, en ervaarde geluk met het lichaam, en ging zo [het meditatiestadium van] de derde jhāna binnen en verblijft in wat de Edelen beschrijven als ‘gelijkmoedig en aandachtig in geluk leven.’
17. “En met het verlaten van geluk en pijn, en met het daaraan voorafgaande verdwijnen van blijheid en verdriet, ging ik het van geluk en pijn vrije [meditatiestadium van] de vierde jhāna binnen en verbleef er met zuivere aandachtigheid en gelijkmoedigheid. <212>
18. "Toen mijn aldus geconcentreerde geest zuiver, gereinigd, smetteloos, zonder bevuiling, flexibel, bruikbaar, stabiel en onverstoordbaar geworden was, richtte ik haar op de kennis van de herinnering van vorige levens. Ik herinnerde me vele vorige levens, en wel op de volgende manier: één leven, twee levens, drie levens, vier levens, vijf levens, tien levens, twintig levens, dertig levens, veertig levens, vijftig levens, honderd levens, duizend levens, honderdduizend levens, vele wereldperioden van inkrimping, vele wereldperioden van expansie, vele wereldperioden van inkrimping en expansie: ‘Ik was toen in díe plaats, en daar had ik díe naam, was lid van díe familie, en had díe sociale status. Ik at er dit soort eten, beleefde déze vormen van geluk en pijn, en werd zó oud. En nadat ik daarvandaan wegviel, werd ik dáar geboren. En daar had ik díe naam, was lid van díe familie, en had er díe sociale status. Ik at er dit soort eten, beleefde déze vormen van geluk en pijn, en werd zó oud. En nadat ik daarvandaan wegviel, werd ik hier wedergeboren.’ Aldus herinnerde ik me de bijzonderheden en details van vele vorige levens.
19. "Dit was de eerste kennis, welke ik tijdens het eerste deel van de nacht bereikte. Onwetendheid werd vernietigd en kennis ontstond; duisternis werd vernietigd en licht ontstond, zoals dat gebeurt bij iemand die waakzaam, ijverig en vastberaden leeft. <213>
20. "Toen mijn aldus geconcentreerde geest zuiver, gereinigd, smetteloos, zonder bevuiling, flexibel, bruikbaar, stabiel en onverstoordbaar geworden was, richtte ik haar op de kennis van het overlijden en wedergeboren worden van wezens. Met het Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziend is, zag ik hoe wezens doodgaan en wedergeboren worden. Betreffende minderwaardige en superieure wezens, mooie en lelijke wezens, en gelukkige en ongelukkige wezens, zag ik hoe deze wezens naar gelang hun daden verder gaan: ‘Deze waardige wezens waren voorzien van slecht lichamelijk gedrag, slecht verbaal gedrag en slecht mentaal gedrag. Ze bekritiseerden de heiligen en hielden verkeerde visies, en deze verkeerde visies kwamen tot uiting in hun handelen. Met de ondergang van het lichaam, na de dood, zijn zij onder ellendige en bedroevende omstandigheden in de onderwereld — een hel — wedergeboren. Maar déze waardige wezens waren voorzien van goed lichamelijk gedrag, goed taalgebruik en goed mentaal gedrag. Ze bekritiseerden de heiligen niet en hielden correctie visies, en deze correcte visies kwamen tot uiting in hun handelen. Met de ondergang van het lichaam, na de dood, zijn zij in een gelukkige, hemelse wereld wedergeboren.’ Aldus zag ik met het Hemels Oog, wat bovenmenselijk en helderziend is, hoe deze wezens doodgaan en wedergeboren worden, en hoe zij naar gelang hun daden verder gaan.
21. "Dit was de tweede kennis, welke ik tijdens het middelste deel van de nacht bereikte. Onwetendheid werd vernietigd en kennis ontstond; duisternis werd vernietigd en licht ontstond, zoals dat gebeurt bij iemand die waakzaam, ijverig en vastberaden leeft. <214>
22. "“Toen mijn aldus geconcentreerde geest zuiver, gereinigd, smetteloos, zonder bevuiling, flexibel, bruikbaar, stabiel en onverstoordbaar geworden was, richtte ik haar op de kennis van de vernietiging van de [mentale] corrupties. In overeenstemming met de waarheid begreep ik: ‘Dit is lijden; Dit is de oorsprong van het lijden; Dit is het einde van het lijden; Dit is de weg die leidt naar het einde van het lijden.’ En in overeenstemming met de waarheid begreep ik: ‘Dit zijn corrupties; Dit is de oorsprong van corrupties; Dit is het einde van corrupties; Dit is de weg die naar het einde van corrupties leidt.’
23. “Toen ik aldus wist en zag, werd mijn geest bevrijd van de corruptie van sensueel verlangen, bevrijd van de corruptie van bestaan, bevrijd van de corruptie van onwetendheid. Toen mijn geest bevrijd was wist ik het bevrijd was. Ik besefte: ‘Geboorte is ten einde, het religieuze leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is geen verdere toestand van bestaan.’
24. "Dit was de derde kennis, welke ik tijdens het laatste deel van de nacht bereikte. Onwetendheid werd vernietigd en kennis ontstond; duisternis werd vernietigd en licht ontstond, zoals dat gebeurt bij iemand die waakzaam, ijverig en vastberaden leeft. <215>
25. "Monniken, stel dat er in een groot bos een uitgestrekt laaggelegen moeras zou zijn, in de buurt waarvan een grote kudde herten zou leven. En dan zou daar een zekere man komen, die die herten ongeluk, kwaad en gevangenschap zou toewensen. En hij zou het veilige, vredige en met vreugde bewandelde pad afsluiten, en dan een fout pad openen, en daar een tamme hertenbok en een tamme hinde plaatsen. En zo zou die grote kudde herten na verloop van tijd ongeluk en ellende beleven, en in aantal verminderen.
"Vervolgens zou er een andere man naar die grote kudde herten komen, die die herten voordeel, welzijn en vrijheid van gevangenschap zou toewensen. En hij zou dat veilige, vredige en met vreugde bewandelde pad openen, en dan het foute pad afsluiten, de tamme hertenbok verwijderen en de tamme hinde verdrijven. En zo zou die grote kudde herten na verloop van tijd tot groei, toename en volledige ontplooiing komen.
26. "Monniken, deze gelijkenis heb ik gemaakt om een betekenis over te brengen. Dit is die betekenis: 'Het uitgestrekte laaggelegen moeras' is een term voor sensueel genot. 'De grote kudde herten' is een term voor wezens. 'De man die de herten ongeluk, kwaad en gevangenschap toewenst' is een term voor Māra de Boze. 'Het foute pad' is een term voor het foute achtvoudige pad, te weten: foute visie, fout voornemen, foute spraak, foute handelingen, fout levensonderhoud, foute inspanning, foute aandacht en foute concentratie. 'De tamme hertenbok' is een term voor verlangen en verheugen. 'De tamme hinde' is een term voor onwetendheid. 'De man die de herten voordeel, welzijn en vrijheid van gevangenschap toewenst' is een term voor de Tathāgata, die een Arahant is en Volledig Ontwaakt. 'Het veilige, vredige en met vreugde bewandelde pad' is een term voor het Edele Achtvoudige Pad, te weten: juiste visie, juist voornemen, juiste spraak, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste aandacht en juiste concentratie.
"En zo, monniken, heb ik het veilige pad geopend, dat vredig is en met vreugde bewandeld wordt. En ik heb het foute pad gesloten, de tamme hertenbok verwijderd en de tamme hinde verdreven.
27. "Monniken, wat een leraar die streeft naar het welzijn van zijn leerlingen en mededogen voor hen heeft, uit mededogen voor hen dient te doen: dat heb ik voor jullie gedaan. Monniken! Er zijn hier deze voeten van bomen; er zijn hier deze lege hutten. Mediteer, o monniken! Wees niet nalatig; heb later geen spijt. Dit is onze instructie aan jullie."
Zo sprak de Gezegende. En de monniken waren tevreden en verheugd met de woorden van de Gezegende.
1. De gelijkenis van de koeienherder tijdens het regenseizoen (§7) komt in de Pali versie na de paragraaf over het neigen naar slechte gedachten (§6). In de Chinese vertaling echter is de volgorde van deze twee paragrafen omgekeerd, wat logischer is. Hier is de volgorde van de Chinese vertaling aangehouden. De paragraafnummering is nog steeds die van de Pali versie.
2. Zie noot 1. Hetzelfde geldt voor §11 en §12.