<56> 1. Aldus heb ik gehoord. De Gezegende verbleef eens in Pāvārika's Mangobos, nabij Nāḷandā.
2. En de Nigaṇṭha Nāthaputta verbleef toen in Nāḷandā, samen met een grote groep Nigaṇṭhas. En toen, nadat de Nigaṇṭha Dīghatapassī in Nāḷandā een aalmoesronde had gelopen en daarvan teruggekeerd was en zijn maaltijd genuttigd had, ging de Nigaṇṭha Dīghatapassī naar Pāvārika's Mangobos toe, naar de Gezegende. Nadat Dīghatapassī bij de Gezegende aangekomen was, wisselden zij vriendelijke beleefdheden uit, waarna hij terzijde van de Gezegende ging staan. En toen Dīghatapassī zo terzijde stond, zei de Gezegende het volgende: "Er zijn zetels, Tapassī; ga zitten als je wilt."
3. Toen dit gezegd was, nam de Nigaṇṭha Dīghatapassī een lage zetel en ging terzijde zitten. Toen de Nigaṇṭha Dīghatapassī gezeten was, zei de Gezegende het volgende: “Maar Tapassī, hoeveel soorten daden onderwijst de Nigaṇṭha Nāthaputta [dat er zijn] voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden?"(1)
"Vriend Gotama, de Nigaṇṭha Nāthaputta spreekt gewoonlijk niet over 'daad, daad.' De Nigaṇṭha Nāthaputta spreekt gewoonlijk over 'wapen, wapen.'
“Maar Tapassī, hoeveel soorten wapens onderwijst de Nigaṇṭha Nāthaputta [dat er zijn] voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden?"
"Vriend Gotama, de Nigaṇṭha Nāthaputta onderwijst dat er drie soorten wapens zijn voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden, te weten: het lichamelijk wapen, het verbaal wapen en het mentaal wapen."
"Maar Tapassī, zijn het lichamelijk wapen, het verbaal wapen en het mentaal wapen dan verschillend van elkaar?"
"Vriend Gotama, het lichamelijk wapen, het verbaal wapen en het mentaal wapen zijn verschillend van elkaar."
"Maar Tapassī, van welk van deze drie soorten wapens, aldus onderverdeeld en gedefinieerd, zegt de Nigaṇṭha Nāthaputta dat het het meest afkeurenswaardig is voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden: het lichamelijk wapen, het verbaal wapen of het mentaal wapen?"
"Vriend Gotama, van deze drie soorten wapens, aldus onderverdeeld en gedefinieerd, zegt de Nigaṇṭha Nāthaputta dat het lichamelijk wapen het meest afkeurenswaardig is voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden. Van het verbaal wapen en het mentaal wapen zegt hij dat niet."
"Zeg je het lichamelijk wapen, Tapassī?"
"Ik zeg het lichamelijk wapen, vriend Gotama."
"Zeg je het lichamelijk wapen, Tapassī?"
"Ik zeg het lichamelijk wapen, vriend Gotama."
"Zeg je het lichamelijk wapen, Tapassī?"
"Ik zeg het lichamelijk wapen, vriend Gotama."
En zo maakte de Gezegende dat de Nigaṇṭha Dīghatapassī tot driemaal toe zijn bewering bevestigde. <57>
4. En toen zei de Nigaṇṭha Dīghatapassī het volgende tegen de Gezegende: “Maar, vriend Gotama, hoeveel soorten wapens onderwijs jij [dat er zijn] voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden?"
"Tapassī, de Volledig Verlichtte spreekt gewoonlijk niet over 'wapen, wapen.' De Volledig Verlichtte spreekt gewoonlijk over 'daad, daad.'
“Maar, vriend Gotama, hoeveel soorten daden onderwijs jij [dat er zijn] voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden?"
"Tapassī, de Volledig Verlichtte onderwijst dat er drie soorten daden zijn voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden, te weten: de lichamelijke daad, de verbale daad en de mentale daad."
"Maar, vriend Gotama, zijn de lichamelijke daad, de verbale daad en de mentale daad dan verschillend van elkaar?"
"Tapassī, de lichamelijke daad, de verbale daad en de mentale daad zijn verschillend van elkaar."
"Maar, vriend Gotama, van welk van deze drie soorten daden, aldus onderverdeeld en gedefinieerd, zeg jij dat het de meest afkeurenswaardige is voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden: de lichamelijke daad, de verbale daad of de mentale daad?"
"Tapassī, van deze drie soorten daden, aldus onderverdeeld en gedefinieerd, zegt de Volledig Verlichtte dat de mentale daad de meest afkeurenswaardige is voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden. Van de lichamelijke daad en de verbale daad zegt hij dat niet."
"Zeg je de mentale daad, vriend Gotama?"
"Ik zeg de mentale daad, Tapassī."
"Zeg je de mentale daad, vriend Gotama?"
"Ik zeg de mentale daad, Tapassī."
"Zeg je de mentale daad, vriend Gotama?"
"Ik zeg de mentale daad, Tapassī."
En zo maakte de Nigaṇṭha Dīghatapassī dat de Gezegende tot driemaal toe zijn bewering bevestigde. En daarna stond de Nigaṇṭha Dīghatapassī op van zijn zetel en ging naar de Nigaṇṭha Nāthaputta. <58>
5. En op die gelegenheid zat de Nigaṇṭha Nāthaputta samen met een grote groep lekenvolgelingen uit Bālaka, aangevoerd door Upāli. En de Nigaṇṭha Nāthaputta zag Dīghatapassī van verre aankomen, en zei tegen hem: “Welnu, Dīghatapassī, waar kom je vandaan zo op het midden van de dag?"
"Eerwaarde, ik kom zojuist terug van een ontmoeting met de monnik Gotama."
"En, Tapassī, had je ook een gesprek met de monnik Gotama?"
"Eerwaarde, ik had ook een gesprek met de monnik Gotama."
"En, Tapassī, hoe verliep dat gesprek van jou met de monnik Gotama?"
En toen vertelde de Nigaṇṭha Dīghatapassī alles over het verloop van zijn gesprek met de Gezegende aan de Nigaṇṭha Nāthaputta.
6. En toen dit verteld was, zei de Nigaṇṭha Nāthaputta het volgende tegen de Nigaṇṭha Dīghatapassī: "Goed gedaan, Tapassī, goed gedaan! Zoals een goed onderwezen leerling die de leer van zijn leraar volledig begrijpt, op die manier heeft de Nigaṇṭha Dīghatapassī de monnik Gotama beantwoord. Want wat stelt dat armzalige mentale wapen nu voor, vergeleken met het grove lichamelijk wapen? Het is juist het lichamelijk wapen dat het meest afkeurenswaardig is voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden. Niet het verbaal wapen, niet het mentaal wapen." <59>
7. En toen dit gezegd was, zei de burger Upāli het volgende tegen de Nigaṇṭha Nāthaputta: "Goed gedaan, Eerwaarde Tapassī, goed gedaan! Zoals een goed onderwezen leerling die de leer van zijn leraar volledig begrijpt, op die manier heeft de Nigaṇṭha Dīghatapassī de monnik Gotama beantwoord. Want wat stelt dat armzalige mentale wapen nu voor, vergeleken met het grove lichamelijk wapen? Het is juist het lichamelijk wapen dat het meest afkeurenswaardig is voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden. Niet het verbaal wapen, niet het mentaal wapen. En nu, Eerwaarde, ga ik de leer van de monnik Gotama op basis van deze bewering weerleggen.
"En als de monnik Gotama tegenover mijzelf dan bevestigt wat de Eerwaarde Tapassī hem liet bevestigen, dan zal ik de monnik Gotama in bedat meeslepen, meesleuren en heen en weer sleuren, net zoals een sterke man een langharig schaap bij het haar beet zou pakken en [dat schaap] zou meeslepen, meesleuren en heen en weer sleuren. En zoals een sterke arbeider in een stokerij een grote zeef in een diepe watertank gooit, bij de rand beetpakt en zou meeslepen, meesleuren en heen en weer sleuren, zo zal ik de monnik Gotama in bedat meeslepen, meesleuren en heen en weer sleuren. En zoals een sterke menger in een stokerij een filterzak bij de rand beetpakt en op en neer zou schudden en heen en weer zou slaan, zo zal ik de monnik Gotama in bedat op en neer schudden en heen en weer slaan. En zoals een zestig jaar oude olifant in een diepe vijver plonst en het spel 'hennep–wassen' speelt, zo zal ik dan zeker het spel 'hennep–wassen' met de monnik Gotama spelen. En nu, Eerwaarde, ga ik de leer van de monnik Gotama op basis van deze bewering weerleggen."
"Ga dan, burger, en weerleg de leer van de monnik Gotama op basis van deze bewering. Want óf ikzelf, óf Dīghatapassī óf jijzelf zou de leer van de monnik Gotama weerleggen." <60>
8. En toen dit gezegd was, zei de Nigaṇṭha Dīghatapassī het volgende tegen de Nigaṇṭha Nāthaputta: "Eerwaarde, het bevalt me niet dat de burger Upāli de leer van de monnik Gotama gaat weerleggen. Die monnik Gotama is een tovenaar en hij kent een magische bekeertruc waarmee hij volgelingen van andere leraren bekeert."
"Het is onmogelijk, Tapassī, het kan niet gebeuren dat de burger Upāli een discipel zal worden van de monnik Gotama. Maar de mogelijkheid bestaat dat de monnik Gotama een discipel zal worden van de burger Upāli. Ga dan, burger, en weerleg de leer van de monnik Gotama op basis van deze bewering. Want óf ikzelf, óf Dīghatapassī óf jijzelf zou de leer van de monnik Gotama weerleggen."
En voor de tweede keer... voor de derde keer zei de Nigaṇṭha Dīghatapassī tegen de Nigaṇṭha Nāthaputta: "Eerwaarde, het bevalt me niet dat de burger Upāli de leer van de monnik Gotama gaat weerleggen. Die monnik Gotama is een tovenaar en hij kent een magische bekeertruc waarmee hij volgelingen van andere leraren bekeert."
"Het is onmogelijk, Tapassī, het kan niet gebeuren dat de burger Upāli een discipel zal worden van de monnik Gotama. Maar de mogelijkheid bestaat dat de monnik Gotama een discipel zal worden van de burger Upāli. Ga dan, burger, en weerleg de leer van de monnik Gotama op basis van deze bewering. Want óf ikzelf, óf Dīghatapassī óf jijzelf zou de leer van de monnik Gotama weerleggen."
9. "Goed, Eerwaarde", stemde de burger Upāli toe met de Nigaṇṭha Nāthaputta, en hij stond op van zijn zetel, betoonde eerbied aan de Nigaṇṭha Nāthaputta, draaide rechts om en vertrok naar Pāvārika's Mangobos, naar de Gezegende. Nadat de burger Upāli bij de Gezegende aangekomen was, betoonde hij hem eerbied(2) en ging terzijde van hem zitten. Zo gezeten zei de burger Upāli het volgende tegen de Gezegende: "Eerwaarde, kwam de Nigaṇṭha Dīghatapassī soms hier?"
"Burger, de Nigaṇṭha Dīghatapassī kwam inderdaad hier."
"Eerwaarde, had U ook een gesprek met de Nigaṇṭha Dīghatapassī?"
"Burger, ik had ook een gesprek met de Nigaṇṭha Dīghatapassī."
"Maar Eerwaarde, hoe verliep dat gesprek van U met de Nigaṇṭha Dīghatapassī?"
En toen vertelde de Gezegende alles over het verloop van zijn gesprek met de Nigaṇṭha Dīghatapassī aan de burger Upāli. <61>
10. "Goed gedaan, Eerwaarde Tapassī, goed gedaan! Zoals een goed onderwezen leerling die de leer van zijn leraar volledig begrijpt, op die manier heeft de Nigaṇṭha Dīghatapassī de monnik Gotama beantwoord. Want wat stelt dat armzalige mentale wapen nu voor, vergeleken met het grove lichamelijk wapen? Het is juist het lichamelijk wapen dat het meest afkeurenswaardig is voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden. Niet het verbaal wapen, niet het mentaal wapen."
"Burger, als je gebaseerd op de waarheid zou discussiëren, kunnen we hierover een gesprek voeren."
"Eerwaarde, ik zal op basis van waarheid discussiëren; laten we hier een gesprek over voeren." <62>
11. "Wat denk je, Burger? Hier zou een Nigaṇṭha gekweld, lijdend en erg ziek zijn, en koel water [als onderdeel van een geneeswijze] weigeren, en slechts heet water gebruiken [omdat zijn geloftes hem geen koud water toestaan]. En doordat hij geen koud water gebruikt, zou hij sterven. Waar beweert de Nigaṇṭha Nāthaputta dat hij wedergeboren wordt?"
"Er zijn, Eerwaarde, die goden die 'mentaal–gebonden' genoemd worden. Daar wordt hij wedergeboren. En waarom? Omdat hij nog mentaal gebonden was toen hij stierf."
"Burger, burger, let op hoe je antwoordt! Wat je eerder zei komt niet overeen met wat je later zei, en wat je later zei komt niet overeen met wat je eerder zei. Maar burger, toch zei je deze woorden: 'Eerwaarde, ik zal op basis van waarheid discussiëren; laten we hier een gesprek over voeren.'"
"Maar Eerwaarde, ook al sprak de Gezegende aldus, toch is het juist het lichamelijk wapen dat het meest afkeurenswaardig is voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden. Niet het verbaal wapen, niet het mentaal wapen." <63>
12. "Wat denk je, Burger? Hier is een Nigaṇṭha beheerst met de vier beteugelingen: beperkt door alle beperkingen, gebonden door alle beperkingen, geschoond door alle beperkingen en doordrongen van alle beperkingen.(3) En terwijl hij vooruit gaat en weer terugkeert, veroorzaakt hij de dood van vele kleine levende wezens. Wat beweert de Nigaṇṭha Nāthaputta dat het resultaat daarvan is?"
"Eerwaarde, de Nigaṇṭha Nāthaputta beweert dat wat onopzettelijk gedaan is, niet zeer afkeurenswaardig is."
"Maar burger, wat als men het met opzet doet?"
"Dan is het zeer afkeurenswaardig, Eerwaarde."
"En waar beweert de Nigaṇṭha Nāthaputta dat opzet toe behoort?"
"Tot het mentaal wapen, Eerwaarde."
"Burger, burger, let op hoe je antwoordt! Wat je eerder zei komt niet overeen met wat je later zei, en wat je later zei komt niet overeen met wat je eerder zei. Maar burger, toch zei je deze woorden: 'Eerwaarde, ik zal op basis van waarheid discussiëren; laten we hier een gesprek over voeren.'"
"Maar Eerwaarde, ook al sprak de Gezegende aldus, toch is het juist het lichamelijk wapen dat het meest afkeurenswaardig is voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden. Niet het verbaal wapen, niet het mentaal wapen." <64>
13. "Wat denk je, burger? Is dit Nālandā welvarend en rijk, met vele mensen, vol met mensen?"
"Ja, Eerwaarde, dit Nālandā is welvarend en rijk, met vele mensen, vol met mensen."
"Wat denk je, burger? Stel dat er hier een man met getrokken zwaard zou komen, en dit zou zeggen: 'Ik zal in één moment, in één ogenblik, alle levende wezens in dit Nālandā tot één massa vlees, tot één hoop vlees maken.' Wat denk je, burger, is die man in staat om in één moment, in één ogenblik, alle levende wezens in dit Nālandā tot één massa vlees, tot één hoop vlees te maken?"
"Eerwaarde, zelfs tien, twintig, dertig, veertig of vijftig man zijn niet in staat om in één moment, in één ogenblik, alle levende wezens in dit Nālandā tot één massa vlees, tot één hoop vlees te maken. Wat stelt die enkele onbeduidende man dan voor?"
"Wat denk je, burger? Stel dat er hier een monnik of priester zou komen die magische krachten zou bezitten, die meester over zijn geest zou zijn, en dit zou zeggen: 'Ik zal dit Nālandā met één mentale daad van haat tot as maken.' Wat denk je, burger, is die monnik of priester in staat om dit Nālandā met één mentale daad van haat tot as te maken?"
"Eerwaarde, die monnik of priester is in staat om tien, twintig, dertig, veertig of vijftig Nālandas met één mentale daad van haat tot as te maken. Wat stelt één enkel onbeduidend Nālandā dan voor?"
"Burger, burger, let op hoe je antwoordt! Wat je eerder zei komt niet overeen met wat je later zei, en wat je later zei komt niet overeen met wat je eerder zei. Maar burger, toch zei je deze woorden: 'Eerwaarde, ik zal op basis van waarheid discussiëren; laten we hier een gesprek over voeren.'"
"Maar Eerwaarde, ook al sprak de Gezegende aldus, toch is het juist het lichamelijk wapen dat het meest afkeurenswaardig is voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden. Niet het verbaal wapen, niet het mentaal wapen." <65>
14. "Wat denk je, burger? Heb je gehoord hoe het Daṇḍakabos, het Kāliṅgabos, het Mejjhabos en het Mātaṅgabos bos geworden zijn?"
"Ja, Eerwaarde, ik heb gehoord hoe het Daṇḍakabos, het Kāliṅgabos, het Mejjhabos en het Mātaṅgabos bos geworden zijn."
"Maar burger, wat heb je dan gehoord? Hoe werden het Daṇḍakabos, het Kāliṅgabos, het Mejjhabos en het Mātaṅgabos bos?"
"Eerwaarde, ik heb gehoord dat het Daṇḍakabos, het Kāliṅgabos, het Mejjhabos en het Mātaṅgabos bos werden door een mentale daad van haat door Zieners.
"Burger, burger, let op hoe je antwoordt! Wat je eerder zei komt niet overeen met wat je later zei, en wat je later zei komt niet overeen met wat je eerder zei. Maar burger, toch zei je deze woorden: 'Eerwaarde, ik zal op basis van waarheid discussiëren; laten we hier een gesprek over voeren.'" <66>
15. "Eerwaarde, toen ik het eerste voorbeeld van de Gezegende hoorde, was ik [reeds] verheugd en tevreden.(4) Maar omdat ik ook wilde luisteren naar verschillende andere oplossingen van de Gezegende voor dit vraagstuk, meende ik dat ik tegenstand aan de Gezegende moest bieden.
"Geweldig, Eerwaarde Gotama! Prachtig, Eerwaarde Gotama! Het is net alsof U dat wat gevallen was weer overeind zet, alsof U dat wat verborgen was weer openbaart, alsof U de weg wijst aan iemand die verdwaald was, alsof U een licht schijnt in de duisternis, zodat zij die ogen hebben dingen kunnen zien. Zo heeft U op verschillende manieren de Dhamma uitgelegd. En ik neem toevlucht tot de Gezegende en de Dhamma en de Sangha van monniken. U kunt mij vanaf nu beschouwen als een lekenvolgeling die toevlucht tot U genomen heeft voor de rest van zijn leven." <67>
16. "Doe een zorgvuldig onderzoek, burger. Het is goed voor bekende mensen zoals jijzelf om dingen zorgvuldig te onderzoeken."
"Eerwaarde, omdat U dit tegen me zei, ben ik nu nog meer verheugd en tevreden met de Gezegende. Want als andere leraren mij zouden verwerven als hun discipel, zouden zij spandoeken door heel Nālandā dragen [met deze boodschap]: 'De burger Upāli is een discipel van ons geworden!' De Gezegende echter zegt dit tegen mij: 'Doe een zorgvuldig onderzoek, burger. Het is goed voor bekende mensen zoals jijzelf om dingen zorgvuldig te onderzoeken.' En daarom neem ik voor de tweede keer toevlucht tot de Gezegende en de Dhamma en de Sangha van monniken. U kunt mij vanaf nu beschouwen als een lekenvolgeling die toevlucht tot U genomen heeft voor de rest van zijn leven." <68>
17. "Gedurende lange tijd, burger, was jouw familie een bron van giften voor de Nigaṇṭhas. Daarom dien je te overwegen dat aan hun aalmoesvoedsel gegeven dient te worden als zij daarvoor langskomen."
"Eerwaarde, omdat U dit tegen me zei, ben ik nu nóg meer verheugd en tevreden met de Gezegende. Eerwaarde, ik heb gehoord dat de monnik Gotama dit zei: 'Alleen aan mij dienen giften gegeven te worden, men dient niet aan anderen giften te geven. Alleen aan mijn discipelen dienen giften gegeven te worden, men dient niet aan discipelen van anderen giften te geven. Alleen wat aan mij gegeven wordt draagt grote vrucht, wat aan anderen gegeven wordt draagt geen grote vrucht. Alleen wat aan mijn discipelen gegeven wordt draagt grote vrucht, wat aan discipelen van anderen gegeven wordt draagt geen grote vrucht.' Maar de Gezegende moedigt mij juist aan om giften aan de Nigaṇṭhas te geven. En daarom neem ik voor de derde keer toevlucht tot de Gezegende en de Dhamma en de Sangha van monniken. U kunt mij vanaf nu beschouwen als een lekenvolgeling die toevlucht tot U genomen heeft voor de rest van zijn leven." <69>
18. "En toen gaf de Gezegende een progressief verlopende instructie aan de burger Upāli, als volgt: instructie over geven, instructie over moreel gedrag, instructie over de hemelen; hij gaf hem uitleg over het gevaar en nadeel, de verloedering en onzuiverheid betreffende zintuiglijk genot, en het voordeel van loslaten. En toen de Gezegende wist dat de geest van de burger Upāli gereed en ontvankelijk was, vrij van de hindernissen, en vreugdig en overtuigd, toen legde hij hem die door de Boeddhas hooggeprezen Dhamma-lering uit: lijden, de oorprong [ervan], het einde [ervan] en het pad [ernaartoe].
En net zoals een schoon stuk stof waar alle vlekken uit verwijderd zijn, [toegevoegde] kleurstof op de juiste manier in zich opneemt, op die manier verscheen in de burger Upāli terwijl hij daar zat de vlekkeloze en brandschone Visie van de Dhamma: “Wat ook maar de eigenschap van ‘tot-stand-gekomen’ bezit, al dat heeft ook de eigenschap van ‘ten-einde-komen.” En de burger Upāli zag de Dhamma, bereikte de Dhamma, kende de Dhamma, en doorgrondde de Dhamma. Hij maakte een einde aan onzekerheid en was zonder twijfel, en verkreeg zelfvertrouwen in de leer van de leraar, zonder hierin nog van anderen afhankelijk te zijn.
En toen zei tegen de Gezegende: "En nu, Eerwaarde, gaan wij ervandoor: we hebben het druk en hebben nog veel te doen."
"Burger, doe dat waarvan je denkt dat het tijd ervoor is." <70>
19. En de burger Upāli, verheugd en verblijd met de woorden van de Gezegende, stond toen op van zijn zetel, betoonde eerbied aan de Gezegende, draaide rechts om en vertrok naar zijn eigen huis. Daar aangekomen, zei hij het volgende tegen zijn portier: "Vanaf vandaag, beste portier, sluit ik mijn deur voor de Nigaṇṭhas en de Nigaṇṭhīs. En ik open mijn deur voor de Gezegende en zijn monniken en nonnen, en mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen. Als een Nigaṇṭha hier komt, dien je hem het volgende te zeggen: 'Stop, Eerwaarde, ga niet naar binnen. Vanaf vandaag is de burger Upāli een discipel van de monnik Gotama geworden. Hij heeft zijn deur voor de Nigaṇṭhas en de Nigaṇṭhīs gesloten, en geopend voor de Gezegende en zijn monniken en nonnen, en mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen. Indien U, Eerwaarde, aalmoesvoedsel nodig heeft, blijf dan hier staan, zij zullen het U hier brengen.'"
"Goed, heer," stemde de portier toe met de burger Upāli. <71>
20. En de Nigaṇṭha Dīghatapassī hoorde het volgende: "De burger Upāli is een discipel van de monnik Gotama geworden." En toen ging de Nigaṇṭha Dīghatapassī naar de Nigaṇṭha Nāthaputta, en zei tegen hem: "Ik heb gehoord, Eerwaarde, dat de burger Upāli een discipel van de monnik Gotama is geworden."
"Het is onmogelijk, Tapassī, het kan niet gebeuren dat de burger Upāli een discipel zal worden van de monnik Gotama. Maar de mogelijkheid bestaat dat de monnik Gotama een discipel zal worden van de burger Upāli."
En voor de tweede keer... voor de derde keer zei de Nigaṇṭha Dīghatapassī tegen de Nigaṇṭha Nāthaputta: "Ik heb gehoord, Eerwaarde, dat de burger Upāli een discipel van de monnik Gotama is geworden."
"Het is onmogelijk, Tapassī, het kan niet gebeuren dat de burger Upāli een discipel zal worden van de monnik Gotama. Maar de mogelijkheid bestaat dat de monnik Gotama een discipel zal worden van de burger Upāli."
"En nu, Eerwaarde, ga ik uitzoeken of de burger Upāli een discipel is geworden van de monnik Gotama, of niet."
"Ga dan, Tapassī, en zoek uit of de burger Upāli een discipel is geworden van de monnik Gotama, of niet." <72>
21. "En toen ging de Nigaṇṭha Dīghatapassī naar het huis van de burger Upāli. En de portier zag de Nigaṇṭha Dīghatapassī van verre aankomen, en zei tegen hem: "Stop, Eerwaarde, ga niet naar binnen. Vanaf vandaag is de burger Upāli een discipel van de monnik Gotama geworden. Hij heeft zijn deur voor de Nigaṇṭhas en de Nigaṇṭhīs gesloten, en geopend voor de Gezegende en zijn monniken en nonnen, en mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen. Indien U, Eerwaarde, aalmoesvoedsel nodig heeft, blijf dan hier staan, zij zullen het U hier brengen."
"Ik heb geen aalmoesvoedsel nodig, vriend," zei hij, en hij ging terug naar de Nigaṇṭha Nāthaputta, en zei tegen hem: "Eerwaarde, het is maar al te waar dat de burger Upāli een discipel van de monnik Gotama is geworden. Eerwaarde, ik kreeg uw instemming niet toen ik U zei: 'Eerwaarde, het bevalt me niet dat de burger Upāli de leer van de monnik Gotama gaat weerleggen. Die monnik Gotama is een tovenaar en hij kent een magische bekeertruc waarmee hij volgelingen van andere leraren bekeert.' En nu is Uw burger Upāli door de monnik Gotama met zijn magische bekeertruc bekeerd!"
"Het is onmogelijk, Tapassī, het kan niet gebeuren dat de burger Upāli een discipel zou worden van de monnik Gotama. Maar de mogelijkheid bestaat dat de monnik Gotama een discipel zal worden van de burger Upāli."
En voor de tweede keer... voor de derde keer zei de Nigaṇṭha Dīghatapassī tegen de Nigaṇṭha Nāthaputta: "Eerwaarde, het is maar al te waar dat de burger Upāli een discipel van de monnik Gotama is geworden. Eerwaarde, ik kreeg uw instemming niet toen ik U zei: 'Eerwaarde, het bevalt me niet dat de burger Upāli de leer van de monnik Gotama gaat weerleggen. Die monnik Gotama is een tovenaar en hij kent een magische bekeertruc waarmee hij volgelingen van andere leraren bekeert.' En nu is Uw burger Upāli door de monnik Gotama met zijn magische bekeertruc bekeerd!"
"Het is onmogelijk, Tapassī, het kan niet gebeuren dat de burger Upāli een discipel zou worden van de monnik Gotama. Maar de mogelijkheid bestaat dat de monnik Gotama een discipel zal worden van de burger Upāli. En nu, Tapassī, ga ik zelf uitzoeken of de burger Upāli een discipel is geworden van de monnik Gotama, of niet."
22. En toen ging de Nigaṇṭha Nāthaputta samen met een grote groep Nigaṇṭhas naar het huis van de burger Upāli. De portier zag de Nigaṇṭha Nāthaputta van verre aankomen, en zei tegen hem: "Stop, Eerwaarde, ga niet naar binnen. Vanaf vandaag is de burger Upāli een discipel van de monnik Gotama geworden. Hij heeft zijn deur voor de Nigaṇṭhas en de Nigaṇṭhīs gesloten, en geopend voor de Gezegende en zijn monniken en nonnen, en mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen. Indien U, Eerwaarde, aalmoesvoedsel nodig heeft, blijf dan hier staan, zij zullen het U hier brengen."
"Beste portier, ga naar de burger Upāli en zeg hem dit: 'Heer, de Nigaṇṭha Nāthaputta staat samen met een grote groep Nigaṇṭhas buiten de poort; hij wenst U te spreken.'"
"Goed, Eerwaarde," stemde de portier toe, en hij ging naar de burger Upāli en zei hem: 'Heer, de Nigaṇṭha Nāthaputta staat samen met een grote groep Nigaṇṭhas buiten de poort; hij wenst U te spreken.'"
"Beste portier, maak dan zetels gereed in de hal bij de centrale deur."
"Goed, Heer," stemde de portier toe, en toen hij de zetels gereedgemaakt had in de hal bij de centrale deur, ging hij naar de burger Upāli en zei hem: "De zetels in de hal bij de centrale deur zijn gereedgemaakt. Doet U dat waar het volgens U tijd voor is." <73>
23. En toen ging de burger Upāli naar de hal bij de centrale deur, en hij ging zitten op de hoogste, beste, voornaamste en meest prominente zetel, en toen hij zo gezeten was zei hij tegen de portier: "Beste portier, ga naar de Nigaṇṭha Nāthaputta en zeg hem dit: 'Eerwaarde, de burger Upāli zegt: "Kom binnen, Eerwaarde, als U dat wilt."'"
"Goed, Heer," stemde de portier toe, en hij ging naar de Nigaṇṭha Nāthaputta en zei tegen hem: "Eerwaarde, de burger Upāli zegt: 'Kom binnen, Eerwaarde, als U dat wilt.'"
En toen ging de Nigaṇṭha Nāthaputta samen met die grote groep Nigaṇṭhas naar de hal bij de centrale deur.
24. En wanneer de burger Upāli voorheen de Nigaṇṭha Nāthaputta van verre aan zag komen, ging hij naar hem toe om hem te ontmoeten, veegde de hoogste, beste, voornaamste en meest prominente zetel schoon met zijn overkleed, en liet hem vervolgens daarop plaatsnemen. Nu echter, terwijl de burger Upāli zelf op de hoogste, beste, voornaamste en meest prominente zetel zat, zei hij tegen de Nigaṇṭha Nāthaputta: "Eerwaarde, er zijn zetels; ga zitten als U dat wilt."
25. Toen dit gezegd was, zei de Nigaṇṭha Nāthaputta het volgende tegen de burger Upāli: "Burger, je bent geschift, je bent een imbeciel! Je zei 'Ik ga de leer van de monnik Gotama weerleggen,' maar je bent verstrikt in het enorme net van zijn doctrine teruggekomen. Burger, het is hetzelfde als een man die weggaat om [iemand] te castreren, en dan zelf gecastreerd terug zou komen, of een man die weggaat om [iemand] de ogen uit te steken, en dan met zijn eigen ogen uitgestoken terug zou komen. Op die manier zei jij 'Ik ga de leer van de monnik Gotama weerleggen,' en ben je verstrikt in het enorme net van zijn doctrine teruggekomen. Burger, je bent door de monnik Gotama met zijn magische bekeertruc bekeerd! <74>
26. "Voortreffelijk, Eerwaarde, is die magische bekeertruc! Gunstig is die magische bekeertruc! Indien mijn geliefde familie en verwanten door deze magische bekeertruc bekeerd zouden worden, zou dat voor een lange tijd tot hun welzijn en geluk leiden. Indien alle krijgers... alle Brahmanen... alle handelaren... alle arbeiders door deze magische bekeertruc bekeerd zouden worden, zou dat voor een lange tijd tot hun welzijn en geluk leiden. Als deze wereld met haar goden, haar Māras en Brahmās, met haar generatie van monniken en priesters, met haar koningen en onderdanen, door deze magische bekeertruc bekeerd zou worden, zou dat een lange tijd tot hun welzijn en geluk leiden. Eerwaarde, ik zal u hierover een gelijkenis geven, want er zijn verstandige mensen die de betekenis van een uitspraak beter begrijpen met behulp van een gelijkenis. <75>
27. "Eerwaarde, er was eens een zekere Brahmaan die oud, bejaard en op hoge leeftijd was, en die een jong Brahmaans meisje als vrouw had, die zwanger was en dicht bij haar bevalling. En toen zei dat Brahmaans meisje tegen hem: 'Ga jij, Brahmaan, eens naar de markt om een jong mannetjesaapje te kopen, en breng dat aapje mee terug als speelmakkertje voor mijn jongetje.' De Brahmaan zei toen het volgende: 'Mevrouw, wacht tot de bevalling. Als je van een jongetje bevalt, dan zal ik voor je naar de markt gaan om een jong mannetjesaapje te kopen en mee terug te brengen als speelmakkertje voor je jongetje. Als je van een meisje bevalt, dan zal ik voor je naar de markt gaan om een jong vrouwtjesaapje te kopen en mee terug te brengen als speelmakkertje voor je meisje.'
En voor de tweede keer... voor de derde keer zei dat Brahmaans meisje tegen hem: 'Ga jij, Brahmaan, eens naar de markt om een jonge mannetjesaapje te kopen, en breng dat aapje mee terug als speelmakkertje voor mijn kindje.' En toen, omdat die Brahmaan verliefd op dat Brahaamse meisje was en zijn geest met liefde aan haar gebonden was, kocht hij op de markt een jong aapje, bracht het naar het Brahmaans meisje, en zei tegen haar: 'Mevrouw, ik heb op de markt dit jonge mannetjesaapje gekocht en het naar je toe gebracht als speelmakkertje voor je jongetje.'
En toen dit gezegd was, zei het Brahmaanse meisje het volgende tegen de Brahmaan: 'Ga jij, Brahmaan, eens met dit jonge mannetjesaapje naar Rattapāni de zoon van de stoffenverver, en zeg hem dit: 'Beste Rattapāni, ik wil dat dit jonge mannetjesaapje met de geelachtig/witte kleurstof gekleurd wordt, en grondig geperst en aan beide zijden gladgestreken.' En toen, omdat die Brahmaan verliefd op dat Brahaamse meisje was en zijn geest met liefde aan haar gebonden was, nam hij dat jonge mannetjesaapje en ging naar Rattapāni de zoon van de stoffenverver, en hij zei hem: 'Beste Rattapāni, ik wil dat dit jonge mannetjesaapje met de geelachtig/witte kleurstof gekleurd wordt, en grondig geperst en aan beide zeiden gladgestreken.' En toen dit gezegd was, zei Rattapāni het volgende tegen de Brahmaan: 'Dit jonge mannetjesaapje van je is bestand tegen het kleuren ervan, maar het kan niet tegen persen en gladstrijken.' Zo ook, Eerwaarde, verheugen alleen dwazen zich in de dwaze leer van de Nigaṇṭhas, niet de wijzen. En die leer weerstaat geen onderzoek noch het gladstrijken ervan.
En op een andere gelegenheid nam die Brahmaan een stel nieuwe kleren naar Rattapāni de zoon van de stoffenverver, en hij zei hem: 'Beste Rattapāni, ik wil dat dit stel nieuwe kleren met de geelachtig/witte kleurstof gekleurd wordt, en grondig geperst en aan beide zijden gladgestreken.' En toen dit gezegd was, zei Rattapāni het volgende tegen de Brahmaan: 'Dit stel nieuwe kleren van je is bestand tegen het kleuren ervan, het persen ervan en het gladstrijken ervan.' Zo ook, Eerwaarde, verheugen alleen wijzen zich in de leer van de Gezegende die een Arahant is en Volledig Ontwaakt, niet de dwazen. En die leer weerstaat onderzoek en het gladstrijken ervan.
28. "Burger, de koning en zijn gevolg weten aldus: 'De burger Upāli is een discipel van de Nigaṇṭha Nāthaputta.' Als wiens discipel, burger, dienen we je te beschouwen?"
Toen dit gezegd was, stond de burger Upāli op van zijn zetel, arrangeerde zijn overkleed over één schouder, bracht eerbiedig de handen tegen elkaar in de richting van de Gezegende, en zei het volgende tegen de Nigaṇṭha Nāthaputta:
29. "In dat geval, Eerwaarde, hoor dan wiens discipel ik ben: <76>
|
Hij is de Wijze en heeft geen waanideeën; Hij is tevreden en vreugdig, en zonder twijfel; Hij is vaardig en zonder onzekerheid, Hij is de beste der mensen, onmeetbaar is hij. Een leeuw, levend op een afgelegen plek. De beste der Zieners: hij is geen bedrieger. Een edel persoon die zichzelf ontwikkeld heeft, Hij is verheven, een echte mediteerder, Hij is vredig en beschikt over diepe wijsheid, Een Boeddha is hij: verlangen is verwijderd, |
30. "Burger, wanneer heb je deze lofdichten over de monnik Gotama gemaakt?"
"Eerwaarde, stel dat er grote hoop van vele bloemen zou zijn, en dat een vaardig bloemist of zijn leerling deze zou samenvlechten in een gemengde en veelkleurige bloemenkrans. Zo ook, Eerwaarde, heeft de Gezegende vele prijzenswaardige eigenschappen, vele honderden prijzenswaardige eigenschappen. Wie, Eerwaarde, zou het prijzenswaardige niet prijzen?"
En toen, omdat de Nigaṇṭha Nāthaputta dit eerbetoon aan de Gezegende niet kon verdragen, kwam er ter plekke heet bloed uit zijn mond.
1. De Chinese vertaling vermeldt hier niet 'voor het uitvoeren van kwade acties, voor het begaan van slechte daden', maar 'voor het niet uitvoeren van kwade acties, voor het niet begaan van slechte daden'. Ook fragmenten van deze soetra in het Sanskriet vermelden dit. Deze presentatie van de Chinese vertaling sluit beter aan op de filosofie van het Jaïnisme (de Nigaṇṭhas).
2. De Chinese vertaling vermeld niet dat Upāli hier eerbied betoonde aan de Boeddha, en meldt dat Upāli de Boeddha aansprak met 'Gotama' in plaats van 'Eerwaarde' — wat geen respectvolle wijze van aanspreken was.
3. De Chinese vertaling verhaalt hier niet over 'een Nigaṇṭha beheerst met de vier beteugelingen' (inclusief de beperkingen), en heeft in plaats daarvan het geval van 'een zuiver man die een weldoener is.' Dit is mogelijk een verwijzing naar zichzelf goed gedragende lekenvolgelingen van de Nigaṇṭhas zoals Upāli, waardoor dit voorbeeld van groot persoonlijk belang is voor Upāli. De rest van het voorbeeld is hetzelfde.
4. In de Chinese vertaling en een Sanskriet fragment echter, blijft Upāli stil en denkt hij nog verder na over deze voorbeelden, en komt hij hierna tot de conclusie dat de Boeddha gelijk heeft en dat zijn eigen vroegere mening een dwaze mening is.