<272> 1. Aldus heb ik gehoord. De Gezegende verbleef eens in Anāthapiṇḍika’s Bosklooster, in het Bos van Prins Jeta nabij Sāvatthī. En daar sprak de Gezegende de monniken als volgt toe: "Monniken!"
"Eerwaarde," antwoordden de monniken. De Gezegende zei dit:
2. "Monniken, ik zal jullie de voordracht en uitleg van 'Hij Die Een Voortreffelijke Dag Had' onderwijzen. Luister en let goed op: ik ga spreken."
“Goed, Eerwaarde”, stemden de monniken toe. De Gezegende zei dit:
3. |
"Laat men niet het verleden herleven, Maar laat men de huidige toestand Vandaag moet men de inspanning maken; Wie zijn leven leeft op deze manier, |
4. "En hoe, monniken, herleeft men het verleden? Men verheugt zich erin, denkend: 'In het verleden had ik zulke fysieke vorm.' Men verheugt zich erin, denkend: 'In het verleden had ik zulke gevoelens.' Men verheugt zich erin, denkend: 'In het verleden had ik zulke percepties.' Men verheugt zich erin, denkend: 'In het verleden had ik zulke vormingen.' Men verheugt zich erin, denkend: 'In het verleden had ik zulk een bewustzijn.' Op die manier, monniken, herleeft men het verleden.
5. "En hoe, monniken, herleeft men het verleden niet? Men verheugt zich er niet in, denkend: 'In het verleden had ik zulke fysieke vorm.' Men verheugt zich er niet in, denkend: 'In het verleden had ik zulke gevoelens.' Men verheugt zich er niet in, denkend: 'In het verleden had ik zulke percepties.' Men verheugt zich er niet in, denkend: 'In het verleden had ik zulke vormingen.' Men verheugt zich er niet in, denkend: 'In het verleden had ik zulk een bewustzijn.' Op die manier, monniken, herleeft men het verleden niet. <274>
6. "En hoe, monniken, vestigt men zijn hoop op de toekomst? Men verheugt zich erop, denkend: 'Mag ik in de toekomst zulke fysieke vorm hebben.' Men verheugt zich erop, denkend: 'Mag ik in de toekomst zulke gevoelens hebben.' Men verheugt zich erop, denkend: 'Mag ik in de toekomst zulke percepties hebben.' Men verheugt zich erop, denkend: 'Mag ik in de toekomst zulke vormingen hebben.' Men verheugt zich erop, denkend: 'Mag ik in de toekomst zulk een bewustzijn hebben.' Op die manier, monniken, vestigt men zijn hoop op de toekomst.
7. "En hoe, monniken, vestigt men zijn hoop niet op de toekomst? Men verheugt zich er niet op, denkend: 'Mag ik in de toekomst zulke fysieke vorm hebben.' Men verheugt zich er niet op, denkend: 'Mag ik in de toekomst zulke gevoelens hebben.' Men verheugt zich er niet op, denkend: 'Mag ik in de toekomst zulke percepties hebben.' Men verheugt zich er niet op, denkend: 'Mag ik in de toekomst zulke vormingen hebben.' Men verheugt zich er niet op, denkend: 'Mag ik in de toekomst zulk een bewustzijn hebben.' Op die manier, monniken, vestigt men zijn hoop niet op de toekomst. <275>
8. "En hoe, monniken, is men overweldigd door de huidige toestanden? Welnu, monniken, een onontwikkeld gewoon persoon, die de Edelen niet erkent en niet onderwezen en niet vaardig is in de Edele Leer, die waardige mensen niet erkent en niet onderwezen en niet vaardig is in de Waardige Leer, beschouwt fysieke vorm als [het] zelf, of [het] zelf als fysieke vorm bezittend, of fysieke vorm als in [het] zelf. Hij beschouwt gevoelens als zelf, of zelf als gevoelens bezittend, of gevoelens als in zelf. Hij beschouwt percepties als zelf, of zelf als percepties bezittend, of percepties als in zelf. Hij beschouwt vormingen als zelf, of zelf als vormingen bezittend, of vormingen als in zelf. Hij beschouwt bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn bezittend, of bewustzijn als in zelf. Op die manier, monniken, is men overweldigd betreffende de huidige toestanden.
9. "En hoe, monniken, is men niet overweldigd door de huidige toestanden? Welnu, monniken, een [goed] ontwikkelde discipel van de Edelen, die de Edelen erkent en onderwezen en vaardig is in de Edele Leer, die waardige mensen erkent en onderwezen en vaardig is in de Waardige Leer, beschouwt fysieke vorm niet als [het] zelf, [het] zelf niet als fysieke vorm bezittend, en fysieke vorm niet als in [het] zelf. Hij beschouwt gevoelens niet als zelf, zelf niet als gevoelens bezittend, en gevoelens niet als in zelf. Hij beschouwt percepties niet als zelf, zelf niet als percepties bezittend, en percepties niet als in zelf. Hij beschouwt vormingen niet als zelf, zelf niet als vormingen bezittend, en vormingen niet als in zelf. Hij beschouwt bewustzijn niet als zelf, zelf niet als bewustzijn bezittend, en bewustzijn niet als in zelf. Op die manier, monniken, is men niet overweldigd door de huidige toestanden.
10. |
"Laat men niet het verleden herleven, Maar laat men de huidige toestand Vandaag moet men de inspanning maken; Wie zijn leven leeft op deze manier, |
11. "En daarom werd dit zo gezegd, hierover werd dit gezegd: 'Monniken, ik zal jullie de voordracht en uitleg van "Hij Die Een Voortreffelijke Dag Had" onderwijzen.'"
Zo sprak de Gezegende. En de monniken waren tevreden en verheugd met de woorden van de Gezegende.