Sutta Nipāta 1:08 — Metta Sutta

Liefdevolle Vriendelijkheid

143

Wie vaardig is in het goede,
En het pad der vrede kennen wil,
Dient het volgende te doen:
Laat hem bekwaam en eerlijk,
Oprecht en zachtmoedig zijn,
Bescheiden en niet verwaand.

144

Tevreden, met weinig behoeften,
Gematigd, met weinig plichten,
Kalm van zinnen en verstandig,
Niet trots of begerig bij families,

145

En laat hem geen lage dingen doen,
Waarvoor wijzen hem zouden bekritiseren.
Mogen alle wezens gelukkig zijn!
Zo wenst hij geluk en vrede toe,

146

Aan elk levend wezen dat bestaat:
Zwak of sterk, zonder uitzondering,
Lang, groot of middelmatig,
Kort, klein of van grote omvang.

147

Zowel zichtbaar als onzichtbaar,
En ver weg levend als dichtbij.
En zowel geboren als nog niet geboren:
Mogen alle wezens gelukkig zijn!

148

Laat men anderen niet bedriegen,
En niemand, waar dan ook, verachten.
Laat niemand door boosheid of haat,
Anderen pijn of lijden toewensen.

149

Zoals een moeder haar enig kind
Met haar eigen leven beschermen zal:
Zo dient men voor alle wezens
Een grenzeloos hart te cultiveren.

150

En met liefde voor de gehele wereld,
Een grenzeloos hart te cultiveren.
Naar boven, naar beneden en om zich heen:
Onbelemmerd, liefdevol en vredig.

151

Staand of gaand, zittend of liggend:
Zolang men maar niet slaperig is,
Zou men die meditatie beoefenen:
Dit noemt men het Verheven Leven.

152

En geen zienswijzen aanhangend,
Rechtschapen en inzicht behaald,
Verlangen naar genot verwijderd,
Zal men geen verdere geboorte ondergaan.



vertaald door Dhammajoti - © 2008     |     Installeer het Gentium font