143 |
Wie vaardig is in het goede,
En het pad der vrede kennen wil,
Dient het volgende te doen:
Laat hem bekwaam en eerlijk,
Oprecht en zachtmoedig zijn,
Bescheiden en niet verwaand.
|
144 |
Tevreden, met weinig behoeften,
Gematigd, met weinig plichten,
Kalm van zinnen en verstandig,
Niet trots of begerig bij families,
|
145 |
En laat hem geen lage dingen doen,
Waarvoor wijzen hem zouden bekritiseren.
Mogen alle wezens gelukkig zijn!
Zo wenst hij geluk en vrede toe, |
146 |
Aan elk levend wezen dat bestaat:
Zwak of sterk, zonder uitzondering,
Lang, groot of middelmatig,
Kort, klein of van grote omvang.
|
147 |
Zowel zichtbaar als onzichtbaar,
En ver weg levend als dichtbij.
En zowel geboren als nog niet geboren:
Mogen alle wezens gelukkig zijn! |
148 |
Laat men anderen niet bedriegen,
En niemand, waar dan ook, verachten.
Laat niemand door boosheid of haat,
Anderen pijn of lijden toewensen.
|
149 |
Zoals een moeder haar enig kind
Met haar eigen leven beschermen zal:
Zo dient men voor alle wezens
Een grenzeloos hart te cultiveren. |
150 |
En met liefde voor de gehele wereld,
Een grenzeloos hart te cultiveren.
Naar boven, naar beneden en om zich heen:
Onbelemmerd, liefdevol en vredig.
|
151 |
Staand of gaand, zittend of liggend:
Zolang men maar niet slaperig is,
Zou men die meditatie beoefenen:
Dit noemt men het Verheven Leven.
|
152 |
En geen zienswijzen aanhangend,
Rechtschapen en inzicht behaald,
Verlangen naar genot verwijderd,
Zal men geen verdere geboorte ondergaan. |