<45> Aldus heb ik gehoord. De Gezegende verbleef eens in Anāthapiṇḍika’s Bosklooster, in het Bos van Prins Jeta nabij Sāvatthī. En toen, tegen het einde van de nacht, kwam de jonge godheid Rohitassa — van buitengewone schoonheid, het hele Bos van Prins Jeta [met zijn straling] verlichtend — naar de Gezegende. Bij de Gezegende aangekomen, betoonde hij zijn eerbied aan hem en ging terzijde staan. Terzijde staand, zei de jonge godheid Rohitassa het volgende tegen de Gezegende:
"Eerwaarde, betreffende daar waar men niet geboren wordt, niet ouder wordt, niet doodgaat, niet overlijdt en niet wedergeboren wordt: is het mogelijk om door te reizen dat einde van de wereld te bereiken, kennen of zien?"
"Vriend, betreffende daar waar men niet geboren wordt, niet ouder wordt, niet doodgaat, niet overlijdt en niet wedergeboren wordt: ik zeg dat men dat einde van de wereld niet kan bereiken, kennen of zien door te reizen."
"Geweldig, Eerwaarde Gotama! Prachtig, Eerwaarde Gotama! Hoe goed dát uitgesproken is door de Eerwaarde Gotama: 'Vriend, betreffende daar waar men niet geboren wordt, niet ouder wordt, niet doodgaat, niet overlijdt en niet wedergeboren wordt: ik zeg dat men dat einde van de wereld niet kan bereiken, kennen of zien door te reizen.'
"Vroeger, Eerwaarde, was ik een ziener genaamd Rohitassa, een discipel van Bhoja, en ik had magische krachten: ik kon de hemel belopen. En mijn snelheid was gelijk een goed getrainde, vaardige, geoefende en ervaren boogschutter die met een stevige boog een lichte pijl makkelijk over de schaduw van een palmboom heen zou schieten. En mijn stappen waren even groot als de afstand tussen de Oosterlijke Oceaan en de Westerlijke Oceaan. En toen, Eerwaarde, kwam de volgende wens in mij op: 'Ik zal door te reizen het einde van de wereld bereiken.' En met zulk een snelheid, zulke grote stappen nemend, en een levensduur van honderd jaar hebbend, honderd jaar levend, reisde ik gedurende honderd jaren zonder te pauseren, behalve om te eten en te drinken, te consumeren en te proeven, en om te poepen en te plassen, en om te slapen om vermoeidheid te verdrijven. En zonder het einde van de wereld te bereiken, stierf ik onderweg.
"Geweldig, Eerwaarde Gotama! Prachtig, Eerwaarde Gotama! Hoe goed dát uitgesproken is door de Eerwaarde Gotama: 'Vriend, betreffende daar waar men niet geboren wordt, niet ouder wordt, niet doodgaat, niet overlijdt en niet wedergeboren wordt: ik zeg dat men dat einde van de wereld niet kan bereiken, kennen of zien door te reizen.'"
"Maar toch, vriend, zeg ik dat men zonder het einde van de wereld te bereiken, geen einde aan het lijden kan maken. En het is juist in dit [menselijk] lichaam, met haar percepties en geest, dat ik de wereld verkondig, en de oorsprong van de wereld, het ophouden van de wereld en de weg naar het ophouden van de wereld.
357 |
Onmogelijk is het om, door te reizen, |
358 |
Waarlijk een Wijze is wie, de wereld kennend, |
Noten:
1.
Deze sutta is bijna identiek aan de Rohitassa Sutta van SN 2:36. Slechts de intro verschilt: in SN 2:36 is die korter.